Nummer 25/49495/SGA
Betreft verzoeker
Datum 9 juli 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van zeven dagen, met cameratoezicht en het gebruik van een zeef voor de duur van drie dagen, vanwege het vermoedelijk inslikken van contrabande, ingaande op 2 juli 2025 om 18:21 uur en eindigend op 9 juli 2025 om 18:21 uur.
Verzoekers raadsvrouw, mr. J.A.J. Brahm, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (AE 2025/990).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de stukken, waaronder het schriftelijk verslag van 2 juli 2025, komt naar voren dat door het personeel is waargenomen dat verzoeker contrabande ontving van zijn bezoeker. Toen verzoeker hierop werd aangesproken, stopte hij de contrabande in zijn mond. Nadat verzoeker herhaaldelijk was gevraagd de contrabande uit te spugen, heeft hij deze doorgeslikt. Er is uiteindelijk alarm geslagen, omdat verzoeker zich verzette tegen het personeel toen hij werd overgebracht naar een afzonderingscel. In het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in inrichting en in verband met verzoekers eigen veiligheid, is aan hem de bestreden ordemaatregel opgelegd, aldus de directeur. Namens verzoeker wordt aangevoerd dat momenteel de noodzaak voor het (voortduren) van de ordemaatregel ontbreekt.
De voorzitter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde in afzondering worden geplaatst indien dat noodzakelijk is met het oog op een van de in artikel 23, eerste lid, van de Pbw genoemde belangen. Gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt is de noodzaak tot het opleggen van de ordemaatregel – naar het oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk geworden. Nu de ordemaatregel niet langer mag voortduren dan noodzakelijk is, moet de directeur de voortduring van de noodzaak blijven toetsen. De ordemaatregel moet worden beëindigd zodra daarvoor geen noodzaak meer bestaat. Niet is gebleken waarom de ordemaatregel niet kon worden beëindigd na afloop van de drie dagen waarin verzoeker aan cameratoezicht en onderzoek van zijn ontlasting was onderworpen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de directeur onvoldoende gemotiveerd waarom de ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel op dit moment nog steeds noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en voor verzoekers eigen veiligheid. Voor zover de directeur de ordemaatregel heeft laten voortduren, vanwege verzoekers verzet tijdens zijn plaatsing in een afzonderingscel, merkt de voorzitter op dat de opgelegde ordemaatregel in dat geval uitsluitend een bestraffend karakter heeft. Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing naar het oordeel van de voorzitter zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. De voorzitter zal het verzoek daarom toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze u itspraak is op 9 juli 2025 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. P.H. van Roosmalen, secretaris.
secretaris voorzitter