Nummer 25/49528/SGA
Betref verzoeker
Datum 10 juli 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van twaalf dagen opsluiting in een strafcel en uitsluiting van bezoek (tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf), vanwege betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde, ingaande op 7 juli 2025 om 13.30 uur en eindigend op 19 juli 2025 om 11.00 uur.
Verzoeker en zijn raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reacties van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (ZB-2025-517).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de reactie van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 7 juli 2025, komt naar voren dat er tijdens de arbeid spanningen voelbaar waren tussen verzoeker en een medegedetineerde. Verzoeker treiterde de medegedetineerde en de medegedetineerde schreeuwde tegen verzoeker. Hierna ontstond er duw- en trekwerk, waarna verzoeker als eerste fysiek uithaalde naar de medegedetineerde en er vervolgens over en weer rake klappen vielen. Nadat de vechtpartij door ingrijpen van het personeel beëindigd was, zat verzoeker - anders dan de betrokken medegedetineerde - fysiek en verbaal nog hoog in zijn agressie. De directeur heeft uit het voorgaande geconcludeerd dat verzoeker de aanstichter van het incident is geweest en heeft dit, bij het opleggen van de disciplinaire straf, meegewogen in de strafmaat. Verder voert de directeur aan dat verzoeker tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf is uitgesloten van bezoek, nu het risico op verstoring van het bezoek voor zowel verzoeker als medegedetineerden en bezoekers - vanwege verzoekers agressie tegen een medegedetineerde - groot wordt geacht en in het belang van het handhaven van de orde of de veiligheid in de inrichting.
De voorzitter overweegt ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf als volgt.
Gelet op wat er uit de stukken naar voren komt is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker betrokken is geweest bij een vechtpartij en daarmee de orde en veiligheid in de inrichting heeft verstoord. Verzoekers stelling dat hij enkel heeft gereageerd omdat hij werd geprovoceerd door de medegedetineerde, komt niet overeen met de waarneming van het personeel. Daarbij merkt de voorzitter op dat verzoeker zich uit de situatie had kunnen onttrekken, in plaats van fysiek uit te halen naar de medegedetineerde. Gezien het voorgaande is de beslissing van de directeur om verzoeker de bestreden disciplinaire straf op te leggen niet zodanig onredelijk of onbillijk, ook niet voor de hoogte daarvan, dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen. Of sprake is van een minder zwaargestrafte medegedetineerde voor soortgelijk gedrag, kan niet door de voorzitter beoordeeld worden.
De voorzitter overweegt ten aanzien van het uitsluiten van bezoek tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf als volgt.
Op grond van artikel 55, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet is de gedetineerde, aan wie de disciplinaire straf van opsluiting is opgelegd, uitgesloten is van het deelnemen aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijkse verblijf in de buitenlucht. Op grond van artikel 21, tweede lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen kan de directeur het recht van de gedetineerde tot het ontvangen van bezoek van persoonlijke relaties slechts beperken of uitsluiten indien het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel de gedragingen, lichamelijke of gemoedstoestand van de gedetineerde zulks noodzakelijk maken toestaan deel te nemen aan activiteiten. Naar het oordeel van de voorzitter is de door de directeur gegeven motivering voldoende om deze beslissing ook niet zodanig onredelijk of onbillijk te achten dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen.
De voorzitter zal het verzoek afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 10 juli 2025 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter