Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/3061/GM, 27 februari 2009, beroep
Uitspraakdatum:27-02-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/3061/GM

betreft: [klager] datum: 27 februari 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Ter Peel te Sevenum,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 12 november 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 februari 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord klaagsters raadsman mr. M. ’t Sas.

Klaagster en de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Ter Peel zijn niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 29 februari 2008, houdt in dat klaagster onvoldoende medische zorg is geboden op 23 februari 2008.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Door en namens klaagster is het volgende aangevoerd. Op 21 februari 2008 is zij via de lies gekatheteriseerd in het ziekenhuis te Venlo. Omdat ze hevig bloedde, moest ze
’s nachts in het ziekenhuis blijven. Op 22 februari 2008 is zij teruggekeerd in de locatie Ter Peel. Zij heeft aangegeven dat zij zich slecht voelde. Zij had deze klachten niet eerder gehad. Haar rechterbovenbeen was blauw tot aan haar knie. Op
zaterdag
23 februari 2008 heeft de dienstdoende inrichtingsarts, een GGD-arts, haar onderzocht. Volgens hem was er geen sprake van lichamelijke klachten, maar ging het om psychische klachten. Klaagster bleef zich beroerd voelen en is op 26 februari 2008
teruggekeerd naar ziekenhuis. Daar is haar meegedeeld dat zij tijdens het weekend een licht hartinfarct heeft gehad. In de brief van 3 maart 2008 is sprake van een coronair spasme. Met de pen is bijgeschreven dat dit de week tevoren aan mevrouw ook is
uitgelegd als ‘little heart attack’. De inrichtingsarts, die klaagster heeft onderzocht op 23 februari 2008, heeft haar klachten niet serieus genomen. De reden waarom klaagster niet ter zitting is verschenen, is niet bekend. Zij moet van heel ver
komen.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Op 21 februari 2008 is klaagster gekatheteriseerd in het ziekenhuis en is er een nabloeding gevolgd. Nadat zij een nacht ter observatie is gehouden in het ziekenhuis, is zij teruggekeerd in de locatie Ter Peel. De inrichtingsarts heeft klaagster
onderzocht op zaterdag 23 februari 2008. Zij voelde zich niet lekker, koud van binnen en was bang dat haar iets zou overkomen als zij zou gaan slapen. Zij had geen pijn in de hartstreek of last van haar lies. Klaagster voelde zich wel futloos,
krachteloos, en vroeg zich af of dit samenhing met het verdubbelen van Mono-Cedocard van 50 mg. naar 100 mg. Haar bloeddruk en pols waren normaal. Een oude bloeduitstorting in de lies was al flink verkleurd. Verder waren er geen bijzonderheden. Zij had
last van tintelingen rond de mond en de hand mogelijk passend bij hyperventilatie als gevolg van spanningen. Overleg heeft plaatsgevonden met de dienstdoende cardioloog van het VieCuri ziekenhuis in verband met vragen over haar medicatie en de relatie
van haar klachten met het verhogen van de Mono-Cedocarddosis. Klaagster zou een medegedetineerde, die op dezelfde gang verbleef, vragen om bij haar te slapen. Er is dat weekend geen oproep meer ontvangen met betrekking tot klaagster.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken, waaronder klaagsters medisch dossier, en de behandeling ter zitting is gebleken dat klaagster op 23 februari 2008 door de dienstdoende inrichtingsarts zorgvuldig is onderzocht en dat hij vervolgens
contact heeft opgenomen met het ziekenhuis om navraag te doen bij de cardioloog in verband met een mogelijke relatie tussen de aangepaste medicatiedosering en haar klachten. Uit de door de raadsman overgelegde verklaring van het ziekenhuis van 3 maart
2008 blijkt dat sprake is geweest van een coronair spasme en niet van een hartaanval. De klachten, die klaagster op 23 februari 2008 tegenover de dienstdoende inrichtingsarts heeft aangegeven, wijzen evenmin in de richting van een hartaanval.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de dienstdoende inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en drs. L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 27 februari 2009

secretaris voorzitter

Naar boven