Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41943/GA, 17 september 2025, beroep
Uitspraakdatum:17-09-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/41943/GA

Betreft             [klager]

Datum             17 september 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

  1. het slechts aangeboden krijgen van halalvlees (A-2023-220);
  2. het niet kunnen doen van aangifte wegens het niet openstaan van de telefoonpoorten in de spreekkamer op 10 oktober 2023 (A-2023-652);
  3. de (vermeende) inbeslagname van een poststuk (A-2023-670);
  4. het afschaffen van Beeldbellen Justitiabelen (BBJ) op klagers afdeling (A-2023-721);
  5. het niet uitreiken van een op 13 november 2023 voor klager binnengekomen poststuk (A-2023-756);
  6. het niet uitreiken van een op 24 november 2023 voor klager binnengekomen poststuk (A-2023-764);
  7. het niet doorgeleiden van een aan klager gerichte herinnering van 27 november 2023 (A-2023-818);
  8. het ongeoorloofde contact tussen de juridisch medewerker en Rijkswaterstaat (A‑2023‑818);
  9. de privacyschending (A-2024-144);
  10. het niet onverwijld indienen van een rechtsmiddel zoals bedoeld in artikel 451a, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) (A-2024-161).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 10 juli 2024 beklag a., c., e., f., i. en j. ongegrond verklaard en beklag g. gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b., d., en h.

De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. B.N.R. Maenen, en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Voor zover in beroep wordt geklaagd over de termijn waarin de beroepscommissie op het beroep heeft beslist, overweegt de beroepscommissie dat de wetgever geen rechtsgevolgen heeft verbonden aan het niet spoedig doen van een uitspraak door de beroepscommissie. De beroepscommissie betreurt evenwel dat de uitspraak in beroep lang op zich heeft laten wachten.

 

Beklag a.

Misbruik van het beklagrecht?

De beklagrechter heeft overwogen dat klager misbruik maakt van zijn beklagrecht en heeft vervolgens de klacht ongegrond verklaard. Allereerst merkt de beroepscommissie op dat klager door de beklagrechter niet-ontvankelijk in zijn beklag dient te worden verklaard, als de beklagrechter van oordeel is dat er sprake is van misbruik van het beklagrecht.

Klager beklaagt zich erover dat hij op 13 en 14 april 2023 enkel halalgeslacht vlees aangeboden heeft gekregen. De directeur heeft toegelicht dat klager zich gedurende zijn (recente) detentieperiode op wisselende standpunten heeft gesteld ten aanzien van zijn op geloofs- of levensovertuiging gebaseerde voorkeuren voor maaltijden. Bij een intake heeft klager aangegeven dat zijn geloof de islam is. In de PI Leeuwarden voerde klager een joodse geloofsovertuiging. In zijn huidige klacht zegt hij een strikte voorkeur voor niet-halalgeslacht vlees te hebben. Naar het oordeel van de beklagrechter zit er achter deze wisselende standpunten geen serieuze werkelijke voorkeur. Van klager mocht worden verwacht dat hij een deugdelijke uitleg had gegeven van zijn wisselende stellingnames. Nu een dergelijke uitleg achterwege is gebleven, heeft klager naar het oordeel van de beklagrechter misbruik gemaakt van het beklagrecht.

De beroepscommissie heeft in RSJ 9 september 2025, 25/47579/GA relevante factoren opgenomen voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van misbruik van het beklagrecht. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met klagers wisselende standpunten en begrijpt in zoverre het oordeel van de beklagrechter dat hier geen serieuze werkelijke voorkeur achter lijkt te liggen. Ook is de beroepscommissie ambtshalve bekend met de uitzonderlijke hoeveelheid klachten die klager indient. De beroepscommissie is echter van oordeel dat – voor deze specifieke klacht – niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat klager misbruik heeft gemaakt van het beklagrecht. Klager heeft eerder geklaagd over het niet aanbieden van niet-halalmaaltijden in de PI Arnhem. De beklagcommissie bij de PI Arnhem heeft die klacht gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend (beklagkenmerk A‑2023‑187, RSJ 20 november 2023, 23/34554/GA (niet gepubliceerd)). Klagers wisselende standpunten waren toen ook al bekend. Naar het oordeel van de beroepscommissie moet klager dan ook de mogelijkheid hebben om hiertegen in beklag te gaan als een vergelijkbare situatie zich opnieuw voordoet. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in dit geval dan ook geen sprake van misbruik van het beklagrecht.

Structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur?

Volgens de directeur is een soortgelijke klacht in het Detentiecentrum Schiphol gegrond verklaard en heeft klager vanaf 13 april 2023 daarom ook de mogelijkheid gekregen om te kiezen voor een niet-halalmaaltijd. Klager stelt dat hem op 13 en 14 april 2023 enkel halalgeslacht vlees is aangeboden. Hieraan ligt geen beslissing van de directeur ten grondslag.

Het niet aangeboden krijgen van een niet-halalmaaltijd kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (c.q. belangrijkheid) van het probleem.

Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus losstaat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

Klager zou twee keer geen niet-halalmaaltijd aangeboden hebben gekregen. Dat maakt dat er geen sprake zou kunnen zijn van een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Daarom heeft klager onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag a.

 

Beklag b.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in beklag b. heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.

 

Beklag c.

Klager stelt op 23 oktober 2023 dat er een aangetekende brief in beslag is genomen door het Bureau Inlichtingen en Veiligheid. Het in beslag nemen is klager niet medegedeeld en er is geen sprake van een grond zoals genoemd in artikel 36, vierde lid van de Pbw. De directeur heeft toegelicht dat klagers post gecontroleerd wordt naar aanleiding van de hem opgelegde maatregelen vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico. Op 24 oktober 2023 zijn meer dan vijftien poststukken aan klager uitgereikt. Er is geen poststuk in beslag genomen. Klager zal altijd een afschrift ontvangen indien er wel beslist wordt om een poststuk niet uit te reiken.

De beroepscommissie overweegt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de directeur op of omstreeks 23 oktober 2023 een beslissing zou hebben genomen om poststukken niet uit te reiken. Daarmee is er geen sprake van een beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag c.

 

Beklag d.

Op 9 november 2023 is er een memo verstuurd over het landelijke besluit om geen BBJ meer aan te bieden op onder andere de Afdeling Intensief Toezicht (AIT). Klager stelt niet op de AIT te verblijven, maar op de afdeling B0. De landelijke regel is daarmee volgens klager niet op hem van toepassing. Volgens de directeur is de benaming van afdeling B0 sinds 30 mei 2023 aangepast naar AIT. Bovendien is BBJ niet meer beschikbaar voor alle ‘hoogrisciogedetineerden’ (die al dan niet op een AIT verblijven) en behoort klager tot deze groep.

De afschaffing van het BBJ betreft geen jegens klager genomen beslissing op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het betreft een algemeen geldende regeling en daartegen staat in beginsel geen beklag open, tenzij die regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Klager heeft geen wettelijk recht op beeldbellen. Gesteld noch gebleken is dat klager volledig is afgesloten van contact met de buitenwereld. Hij werd in de gelegenheid gesteld om overeenkomstig de artikelen 36, 38 en 39 van de Pbw, post te verzenden en ontvangen, bezoek te ontvangen en te telefoneren. Nu het beklag is gericht tegen een algemene regel en niet is gebleken van strijd met hogere wet- of regelgeving, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in beklag d. heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Beklag e. en f.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter beklag e. en f. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.

 

Beklag g.

In het dictum van de uitspraak van de beklagcommissie staat dat het beklag ongegrond wordt verklaard. Uit de beoordeling leidt de beroepscommissie echter af dat de beklagcommissie heeft bedoeld om het beklag gegrond te verklaren. De beroepscommissie beschouwt het oordeel in het dictum dan ook als een kennelijke verschrijving. Op grond van artikel 69, eerste lid, in verbinding met artikel 68, eerste lid, van de Pbw staat geen beroep open tegen de gegrondverklaring van een beklag. De beroepscommissie begrijpt het beroep in dit geval dan ook zo dat dit gericht is tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.

Op basis van deze stukken kan de beroepscommissie zich vinden in het oordeel van de beklagrechter om geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De beroepsrechter ziet in dit geval geen aanleiding om dit oordeel (nader) toe te lichten.

 

Beklag h.

In het dictum van de uitspraak van de beklagcommissie staat dat het beklag ongegrond wordt verklaard. Uit de beoordeling leidt de beroepscommissie echter af dat de beklagcommissie heeft bedoeld om klager niet-ontvankelijk in het beklag te verklaren. De beroepscommissie beschouwt het oordeel in het dictum dan ook als een kennelijke verschrijving.

Met betrekking tot het contact tussen de juridisch medewerker van de PI Arnhem en Rijkswaterstaat over klagers brief, overweegt de beroepscommissie als volgt. Tegen het handelen van een personeelslid kan alleen beklag worden ingesteld als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Het contact hebben met Rijkswaterstaat kan geen structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur zijn. Het gaat hier om handelen dat eerder ook wel ‘puur feitelijk handelen’ werd genoemd. Daartegen kan volgens vaste jurisprudentie niet worden geklaagd. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in beklag h. heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Beklag i.

Ontvankelijkheid van klager in het beklag

Klager stelt dat zijn privacy is geschonden doordat de juridisch medewerker van de PI Arnhem telefonisch en per e-mail zijn gegevens heeft gedeeld met Rijkswaterstaat. Dergelijk handelen van het personeel kan slechts gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60 van de Pbw, indien sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Het beklag richt zich niet tegen een structurele tekortkoming van de directeur, maar het gaat wel om vermeende belangrijke tekortkoming, waartegen naar het oordeel van de beroepscommissie moet kunnen worden geklaagd.

 

Inhoudelijk

Uit het dossier maakt de beroepscommissie op dat Rijkswaterstaat heeft gemaild naar de PI Arnhem dat er eerder een brief naar klager is verzonden met daarin een termijn van twee weken om zijn verzoek te preciseren. Rijkswaterstaat heeft bij de PI Arnhem geïnformeerd of klager een dergelijke reactie inmiddels al had verstuurd, omdat de termijn die dag zou verstrijken. De medewerker van de PI Arnhem heeft Rijkswaterstaat teruggemaild dat de bedoelde reactie diezelfde dag per post zou worden verstuurd.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de medewerker van de PI Arnhem hiermee geen privégegevens van klager gedeeld met Rijkswaterstaat, zodat de klacht van klager feitelijke grondslag mist. Het is naar het oordeel van de beroepscommissie dus niet aannemelijk geworden dat sprake is van een belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Daarom zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

 

Beklag j.

Klager stelt de directeur op 12 februari 2024 te hebben verzocht om namens hem een rechtsmiddel aan te wenden, zoals bedoeld in artikel 451a van het WvSv. Volgens klager heeft de directeur de stukken niet (tijdig) opgestuurd naar de rechtbank en heeft hij een document (het bezwaarschrift) niet meegestuurd. Volgens de directeur heeft hij – nadat klager de stukken op de juiste manier heeft aangeboden – de stukken onverwijld (op 13 februari 2024) verzonden naar de griffie van de rechtbank.

De beroepscommissie overweegt dat, gelet op het standpunt van de directeur, het onvoldoende aannemelijk is geworden dat de directeur op 12 of 13 februari 2024 een beslissing zou hebben genomen tot weigering van het aanwenden van een rechtsmiddel en/of het versturen van de door klager aangeboden stukken. Daarmee is er geen sprake van een beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag j.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag a., c. en j. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klachten.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b., e., f. en g. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag d., h. en i. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 17 september 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. L.A.E. Rijnja, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven