Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2365/TB, 25 februari 2009, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2365/TB

betreft: [klager] datum: 25 februari 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 10 september 2008 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 januari 2009, gehouden in de penitentiaire inrichting Overijssel, locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Holthuis, en namens de Staatssecretaris, [...] en [...],
behandelcoördinator bij het forensisch psychiatrisch centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna Veldzicht).

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing van een longstayafdeling naar een behandelafdeling, klagers verzoek tot tijdelijke overplaatsing naar het Pieter Baan Centrum (PBC) voor observatie opdat wordt nagegaan in hoeverre hij kan
worden overgeplaatst naar een behandelafdeling en klagers verzoek tot overplaatsing naar een andere longstayvoorziening dan Veldzicht afgewezen.

2. De feiten
Klager heeft in het kader van een eerder opgelegde tbr van 1982 tot 1983 verbleven in de GGz Eindhoven en van 1983 tot 14 februari 1989 verbleven in Veldzicht.
Bij onherroepelijke uitspraak van 19 december 1990 is klager wederom ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 29 april 1991 geplaatst in Veldzicht en in 1993 overgeplaatst naar de resocialisatieafdeling De
Beuk. In het kader van proefverlof is klager in 1996 geplaatst in een RIBW-voorziening. Op 3 juni 1996 is hij teruggeplaatst in Veldzicht. Op 31 maart 1999 heeft het Meijers Instituut te Utrecht geadviseerd om klager in een longstayvoorziening te
plaatsen. Op 1 april 1999 is klager geplaatst in de longstayvoorziening van Veldzicht. Op 13 augustus 2001 heeft klager zich onttrokken aan de tbs. Op 3 december 2001 is hij teruggeplaatst in de longstayvoorziening van Veldzicht.
Bij brief van 5 augustus 2008 heeft mr. J.A.W. Knoester verzocht om klager over te plaatsen naar respectievelijk een behandelafdeling, het PBC of een andere longstayvoorziening. Bij brief van 10 september 2008 heeft de Staatssecretaris de verzoeken
afgewezen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. Voor wat betreft de ontvankelijkheid wordt verwezen naar 07/2890/TB d.d. 20 maart 2008. Klager verblijft al bijna tien jaar in de longstayvoorziening van Veldzicht en hij wil daar weg. Hij heeft de
indruk dat hij daar geen eerlijke kans heeft gekregen of zal krijgen. De in de procedure verstrekte informatie is vooral afkomstig van Veldzicht en eenzijdig, waarbij het risico ontstaat van tunnelvisie. Van belang is dat er met een frisse blik naar
klager wordt gekeken ook in verband met het belang van een state of the art behandeling.
Op grond van het longstay beleidskader dient periodiek een advies door de LAP plaats te vinden, waarbij telkens de longstayindicatie en de noodzaak van het voortduren van het verblijf in een longstayvoorziening getoetst zal worden. Dit is niet
geschied.
Een dergelijk voortdurend verblijf in een longstayvoorziening is met onvoldoende waarborgen omgeven.
Het huidige beslissingskader is in strijd met de artikelen 5 en 13 EVRM nu enkel de beroepscommissie in eerste en hoogste instantie beslist. Daarbij is slechts sprake van een marginale toetsing door de beroepscommissie.
Aan de bestreden beslissing kleeft een motiveringsgebrek. De beslissing is niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand gekomen en er is geen sprake van een zorgvuldige belangenafweging. De beslissing is genomen in strijd met het
rechtszekerheidbeginsel.
Het is niet juist dat klager de stress van behandeling niet zou aankunnen en nooit meer weg zou willen uit Veldzicht. Hij zit in totaal al 27 jaar vast en ziet telkens dezelfde adviezen terugkomen. Hij ziet geen behandelmogelijkheden meer, maar wil nog
wel een korte therapie volgen voor zijn drugsproblematiek. Op de longstayafdeling wordt een dergelijke behandeling niet geboden. Hij zou in het kader van de GGz geplaatst kunnen worden in een RIBW. Hij wil na zoveel jaar in Veldzicht te hebben
verbleven
wel eens wat anders en realiseert zich dat hij in een andere inrichting alles weer opnieuw zal moeten opbouwen. Voor wat betreft de aan klager toegeschreven ambivalentie ten aanzien van zijn verblijf in Veldzicht wordt opgemerkt dat klager probeert om
iets te maken van zijn verblijf in Veldzicht, maar dat niet ingegaan wordt op zijn uitspraken wanneer hij zegt dat hij niet langer in Veldzicht wil verblijven. Hij wordt wel goed verzorgd in Veldzicht. In verband met de uitzichtloosheid van zijn
verblijf in Veldzicht heeft klager gevraagd om elders geplaatst te worden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De rechtsgang voor wat betreft de longstayprocedure is wel met voldoende waarborgen omkleed en niet in strijd met het EVRM. Een verzoek tot longstayplaatsing wordt beoordeeld door twee onafhankelijke deskundigen en door de LAP. Daarbij komt dat de
inrichting ontwikkelingen altijd in de gaten houdt, het altijd mogelijk is om een verzoek tot overplaatsing te doen en afwijzende beslissingen getoetst worden door de beroepscommissie. In het door de raadsman aangehaalde beleidskader is de
wenselijkheid
van een periodieke toetsing van de longstaystatus aanbevolen. Nog niet bekend is hoe hieraan invulling zal worden gegeven. Per geval wordt bekeken of zo’n toetsing noodzakelijk is. In dit geval waren er geen concrete aanwijzingen die tot toetsing
aanleiding gaven. Het betreft klagers tweede tbs, hij is in het PBC onderzocht en meermalen is gerapporteerd door externe deskundigen. Klager is gediagnosticeerd als zwakbegaafd. Hij lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en terugkerende
depressieve periodes. Klagers behandelverloop kenmerkt zich door een aantal mislukte resocialisatiepogingen, waarbij duidelijk is geworden dat bij vermindering van structuur en begeleiding klager snel terugvalt in alcoholgebruik, drugsgebruik, diefstal
en agressief gedrag. Klager wordt gezien als blijvend delictgevaarlijk zonder dat er behandelmogelijkheden zijn om deze prognose in gunstige zin bij te stellen. Volgens klagers behandelaars is hij op zijn plaats op de longstayafdeling van Veldzicht.
Overplaatsing naar een behandelafdeling wordt niet zinvol geacht. Hij kent een forse beperking in draagkracht en wordt snel overvraagd. Behandelaars menen dat hij de druk op een behandelafdeling niet aan zal kunnen. Er is in de loop van de jaren geen
verschil van inzicht ontstaan over diagnostiek en behandel(on)mogelijkheden. Derhalve is er geen aanleiding om klager (nader) te laten onderzoeken door het PBC en/of andere externe deskundigen dan wel over te plaatsen naar een andere
longstayvoorziening. Klager heeft in september 2008 aangegeven de stress van behandeling niet aan te kunnen en niet uit Veldzicht weg te willen.

[Behandelcoordinator] heeft aangegeven dat ambivalentie bij klager een kernbegrip is. Het ene moment stelt hij dat hij wil stoppen met softdruggebruik en het andere moment zakt klager terug en is hij van mening dat een jointje moet kunnen. Ook ten
aanzien van zijn verblijf in Veldzicht is hij ambivalent. Hij stelt weg te willen uit Veldzicht en vervolgens stelt hij dat Veldzicht zijn familie is en dat hij daar zijn plek heeft. Als hij zich goed voelt dan werkt hij mee en kan hij sociale druk
weerstaan. Op een ander moment zakt hij terug en kan hij moeilijk dingen weerstaan. Momenteel wordt hem een beperkt programma geboden. Of er nu een repressief of een supportief beleid wordt gevoerd, maakt niet uit. Zijn verblijf in de
longstayvoorziening is gericht op stabiliteit en kwaliteit van leven. In sommige periodes is dit moeilijk haalbaar. Klager is gezegd dat hij aangemeld zou worden voor behandeling voor wat betreft softdrugsgebruik, maar dit bleek te hoog gegrepen. Het
gaat er om dat klager zich prettig voelt. Als er behandelmogelijkheden zijn, worden die altijd getoetst. Er is wel een risico aanwezig dat hij terugvalt in een depressie. Streven is om hem telkens iets aan te bieden en stabiel te houden.

4. De beoordeling
Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, onder meer 00/657/TB van 20 november 2000, volgt dat een afwijzing van het verzoek om overplaatsing van een ter beschikking gestelde een voor beroep vatbare beslissing betreft. Daarbij dient de
Staatssecretaris een verzoek van een ter beschikking gestelde tot overplaatsing in behandeling te nemen en dient de inrichting van verblijf om inlichtingen te vragen voordat zij op het overplaatsingsverzoek een beslissing neemt.

De beroepscommissie stelt voorop dat aan de aankondiging van een periodieke toets in het kader van de longstaystatus door de LAP (thans) niet zonder meer een recht daarop kan worden ontleend. Zo is er ook nog niets bekend over de frequentie waarmee de
LAP deze toetsing zal gaan doen. Dit beleid is nog in ontwikkeling. Uit de behandeling ter zitting en de stukken zijn in dit geval geen concrete aanknopingspunten gebleken die tot een dergelijke toetsing zouden noodzaken.

Uit de reactie van de Staatssecretaris volgt dat er inlichtingen zijn ingewonnen bij klagers behandelaars in Veldzicht. Uit die inlichtingen, waaronder de toelichting van klagers behandelaar ter zitting van de beroepscommissie, volgt dat klager (thans)
niet geschikt is voor terugplaatsing naar een behandelafdeling.
Klager is zwakbegaafd, heeft een borderline persoonlijkheidsstoornis en valt regelmatig terug in een depressie. Er is sprake van een aantal mislukte resocialisatiepogingen, waarbij is gebleken dat hij bij vermindering van structuur en begeleiding
terugvalt in alcoholgebruik, drugsgebruik, diefstal en agressief gedrag. De behandeling heeft niet geleid tot vermindering van het recidiverisico. Van klager zijn wisselende geluiden te horen over zijn verblijf in Veldzicht. Regelmatig wordt door hem
aangegeven dat hij in de longstayvoorziening van Veldzicht op zijn plaats is en dat hij het daar naar zijn zin heeft en behandeldruk niet aan zou kunnen. Op een ander moment is hij negatiever en geeft hij aan dat hij overgeplaatst wenst te worden.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat een voortgezet verblijf van klager in de longstayvoorziening van Veldzicht, waar zijn behandelmogelijkheden (nog) steeds worden onderzocht, niet langer
in
de rede ligt. Voorts is er geen onduidelijkheid omtrent classificatie en diagnostiek van klager of mogelijk resocialisatietraject en is er derhalve geen reden gebleken om klager voor onderzoek en observatie over te plaatsen naar het PBC.

De beroepscommissie overweegt voorts dat geen sprake is van schending van artikel 5 en /of 13 EVRM. Afgezien van de toetsing van de noodzakelijkheid van verlenging van klagers tbs door de rechtbank die in ieder geval iedere twee jaar plaatsvindt met
beroepsmogelijkheid bij het gerechtshof Arnhem, staat een daadwerkelijk rechtsmiddel voor klager open bij een onafhankelijke instantie - de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 Bvt - tegen een beslissing tot plaatsing in een longstayvoorziening
of
een afwijzing van een verzoek tot overplaatsing naar een behandelsetting. Het verzoek om uit de longstayvoorziening geplaatst te worden, kan op ieder moment worden ingediend. Uit artikel 5 noch uit artikel 13 volgt een recht op behandeling van een zaak
als de onderhavige in twee instanties noch volgt uit die artikelen de wijze waarop de beoordeling dient plaats te vinden.

De beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van klagers verzoeken tot overplaatsing naar respectievelijk een behandelafdeling, een andere longstayvoorziening, het PBC niet in strijd is met het recht
en,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 februari 2009

secretaris voorzitter

Naar boven