Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 25/49244/SGA, 26 juni 2025, schorsing
Uitspraakdatum:26-06-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          25/49244/SGA

Betreft verzoeker

Datum 26 juni 2025

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van tien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het aantreffen van 37,5 gram hasj bij verzoeker, ingaande op 24 juni 2025 om 9:30 uur en eindigend op 4 juli 2025 om 9:30 uur.

Verzoekers raadsman, mr. R.I. Kool, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (ZB-2025-488).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker is aangevoerd dat het schriftelijke verslag niet binnen 24 uur is afgehandeld. Daarbij is de opgelegde disciplinaire straf volgens verzoeker in strijd is met het rechtsbeginsel dat een persoon niet tweemaal kan worden bestraft voor hetzelfde feit (het ne bis in idem-beginsel).

Uit de stukken, waaronder het schriftelijke verslag van 22 juni 2025, komt naar voren dat verzoeker in een strafcel verbleef in verband met de tenuitvoerlegging van een eerder op
20 juni 2025 aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf vanwege het via bezoek invoeren van een bolletje hasj van ongeveer vijf gram. Een personeelslid trof in deze strafcel op
22 juni 2025 een nieuw bolletje hasj aan. Om die reden heeft het personeel besloten om verzoeker te visiteren, waarbij in verzoekers onderbroek zeven bolletjes hasj zijn aangetroffen met een totaalgewicht van 37 gram. De directeur stelt dat nu verzoeker niet eerder te kennen heeft gegeven nog in het bezit te zijn van drugs, hij met het voorhanden hebben van 37 gram drugs wederom strafwaardig gedrag heeft vertoond. Verzoeker heeft in het hoorgesprek van 23 juni 2025 aangegeven de straf te begrijpen en verklaard dat hij drugs heeft willen invoeren om boodschappen bij andere gedetineerden te kopen, aldus de directeur.

De voorzitter stelt allereerst vast dat uit de stukken blijkt dat de termijn van 24 uur voor het afhandelen van het schriftelijke verslag niet is overschreden, omdat het voorval zich op
22 juni 2025 om 10:30 uur heeft voorgedaan en de directeur verzoeker op 23 juni 2025 om 9:30 uur heeft gehoord waarna is beslist tot oplegging van de disciplinaire straf.

Daarnaast overweegt de voorzitter dat bestraffing per feit plaatsvindt, maar de wet geeft geen aanknopingspunt om te bepalen of een bepaald feitelijk gebeuren als één of meer feiten moet worden aangemerkt. Bij overtreding van meerdere penitentiaire verbods- en/of gebodsnormen wordt elke normovertreding in principe als een afzonderlijk feit aangemerkt. Slechts in het uitzonderlijke geval dat de feiten een zodanige samenhang vertonen dat er geen verschil is in tijd, plaats, verwijt en te beschermen rechtsgoed, is dit volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie anders. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de directeur in dit geval het op 20 juni 2025 via bezoek invoeren van een bolletje hasj van ongeveer vijf gram en het op 22 juni 2025 aantreffen van 37,5 gram hasj bij verzoeker kunnen aanmerken als twee feiten. Er zijn immers twee verschillende handelshoeveelheden drugs aangetroffen en de feiten vertonen ook geen samenhang voor wat betreft de tijd. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter de bestreden beslissing niet in strijd met het ne bis in idem-beginsel.

Gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt is de beslissing van de directeur om verzoeker de bestreden disciplinaire straf op te leggen niet zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 26 juni 2025 gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. L.M. Uljee, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven