Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40328/GA, 25 juli 2025, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/40328/GA

Betreft [klager]

Datum 25 juli 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van 9 februari 2024.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op
15 april 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (IJ-2024-232). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft op eigen initiatief een klaagschrift ingediend via de directeur bij de beklagrechter. Hij heeft het klaagschrift op 16 februari 2024 ondertekend en ingediend bij de directeur, waarna de directeur het klaagschrift pas twee dagen later – te weten op
19 februari 2024 – heeft doorgeleid naar de beklagrechter. De directeur dient ervoor zorg te dragen dat het klaagschrift tijdig bij de beklagrechter wordt ingediend. De termijnoverschrijding is in dit geval te wijten aan de directeur, wat maakt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur sluit zich aan bij de uitspraak van de beklagrechter.

 

3. De beoordeling

De beklagrechter heeft het beklag afgedaan zonder reactie van de directeur en heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard, omdat hij dit beklag niet tijdig heeft ingediend.

Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de indiening van het klaagschrift geschieden door tussenkomst van de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft. De directeur draagt in dat geval zorg dat het klaagschrift of, indien het klaagschrift zich in een envelop bevindt, de envelop van een dagtekening wordt voorzien, welke geldt als dag van indiening. Volgens de Memorie van Toelichting bij deze bepaling (Kamerstukken II, 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 91) is met de mogelijkheid om een klaagschrift in te dienen door tussenkomst van de directeur beoogd om discussies over de datum van indiening van het klaagschrift zoveel mogelijk te vermijden.

Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw wordt het klaagschrift uiterlijk ingediend op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.

Aan klager is op 9 februari 2024 een schriftelijke mededeling van de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf uitgereikt. Klager heeft – onweersproken – aangevoerd dat hij op vrijdag 16 februari 2024 een beklagformulier heeft ondertekend en ingediend bij de directeur. De beroepscommissie stelt vast dat klager deze datum op het beklagformulier heeft genoteerd als dag van indiening en ziet in dit geval, zonder weerspreking van de directeur, geen reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan. De directeur heeft vervolgens na het weekend de envelop van een (andere) dagtekening voorzien, te weten maandag 19 februari 2024, en doorgestuurd naar de Commissie van Toezicht.

De beroepscommissie overweegt dat het redelijkerwijs niet de bedoeling is dat de datum waarop de directeur het klaagschrift opstuurt naar de Commissie van Toezicht wordt gehanteerd als “dag van indiening”, indien de directeur het klaagschrift/de envelop niet dagtekent op dezelfde datum als dat de gedetineerde het klaagschrift (op de voorgeschreven wijze) heeft ingediend. In een dergelijke situatie kan het niet aan de gedetineerde worden toegerekend dat het klaagschrift pas later wordt opgestuurd. De beroepscommissie kan zich voorstellen dat de post in de inrichting niet altijd op dezelfde dag kan worden verwerkt. De gang van zaken in dit geval leidt echter tot discussie over de daadwerkelijke datum van indiening van de klaagschriften. Dit correspondeert niet met wat de wetgever in artikel 61, tweede lid, van de Pbw heeft beoogd te regelen, namelijk dat een discussie over de datum van indiening van het klaagschrift zoveel mogelijk moet worden vermeden.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op deze omstandigheden, voldoende aannemelijk dat klager de klacht  heeft ingediend binnen de termijn als bedoeld in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw.

Gelet op het voorgaande heeft de beklagrechter klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Daarom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag terugverwijzen naar de beklagrechter bij de PI Krimpen aan den IJssel om alsnog inhoudelijk op het beklag te beslissen.

 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter. Zij wijst de zaak terug naar de beklagrechter bij de PI Krimpen aan den IJssel om alsnog inhoudelijk op het beklag te beslissen.

 

Deze uitspraak is op 25 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M. Iedema, voorzitter, mr. S.M. Krans en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. L.M. Uljee, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven