Nummer 24/42993/GA
Betreft [klager]
Datum 7 juli 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege fysiek geweld jegens een medegedetineerde, ingaande op 25 juli 2024.
De beklagcommissie bij de PI Grave heeft op 29 augustus 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €87,50 (GO 2024/676). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Grave en klager gehoord op de zitting van 23 mei 2025 in de PI Vught. Mr. R. Kokee, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Op de beelden is – anders dan in de schriftelijke mededeling van de aan klager opgelegde disciplinaire straf is omschreven – niet te zien dat klager zijn medegedetineerde heeft geslagen. Wel is te zien dat hij op zijn medegedetineerde af komt lopen, hem om zijn nek pakt, en hem lang vasthoudt. De medegedetineerde had een strijkijzer in zijn hand met een snoer eraan. Klager had eenvoudig weg kunnen lopen uit de situatie, maar koos ervoor om dat niet te doen. Klager heeft de medegedetineerde ook nog geduwd. Er was geen sprake van zelfverdediging. Klager heeft onnodig geweld gebruikt tegen een medegedetineerde en daarvoor is hij bestraft.
Standpunt van klager
De betreffende medegedetineerde zei tegen klager dat zijn strijkijzer het niet deed en hij vroeg aan hem of hij ernaar wilde kijken. Klager is vervolgens naar de medegedetineerde gelopen om hem te helpen. Toen klager voor hem stond hield de medegedetineerde het hete strijkijzer in de lucht en zei hij tegen klager: “Hoe zou je het vinden als ik dit strijkijzer in je gezicht druk?”. Klager heeft op de zitting verklaard dat hij op dat moment boos werd op de medegedetineerde. De medegedetineerde bewoog toen direct het strijkijzer in de richting van klagers gezicht. Daarop reageerde klager door met zijn linkerhand de rechterhand van de medegedetineerde vast te pakken waarmee hij het strijkijzer vasthield. Met zijn andere hand heeft klager vervolgens het strijkijzer afgepakt van de medegedetineerde. Daarbij heeft klager een brandwond opgelopen aan zijn rechterpols. Klager stelt uit zelfverdediging te hebben gehandeld. Hij had misschien wel weg kunnen lopen, maar alles gebeurde in een fractie van een seconde, aldus klager.
3. De beoordeling
De directeur kan op grond van het bepaalde in artikel 51, eerste lid, in samenhang met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) een disciplinaire straf opleggen voor het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd als de gedetineerde niet voor het begaan van dergelijke feiten verantwoordelijk kan worden gehouden.
Klager stelt dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging (noodweer). Een beroep op noodweer kan slagen indien klager handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn lichaam tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De beroepscommissie heeft op de zitting de camerabeelden van het incident bekeken. De beroepscommissie is – anders dan de beklagcommissie – van oordeel dat klager niet uit zelfverdediging heeft gehandeld. Hoewel de beroepscommissie klager volgt in zijn verhaal, inhoudende dat hij naar de medegedetineerde is gelopen om hem te helpen met zijn strijkijzer en dat – toen klager en de medegedetineerde tegenover elkaar stonden – de medegedetineerde het hete strijkijzer in de lucht hield en tegen klager zei: “Hoe zou je het vinden als ik dit strijkijzer in je gezicht druk?”, heeft de beroepscommissie op de camerabeelden waargenomen dat klager na deze uitlating een flinke stap in de richting van de medegedetineerde heeft gezet waarna klager de medegedetineerde heeft vastgepakt. Klager heeft over dit moment verklaard dat hij zich boos voelde door wat de medegedetineerde tegen hem zei. Naar het oordeel van de beroepscommissie was er op dat moment echter, mede gelet op de afstand tussen klager en de medegedetineerde, geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen klager zich moest verdedigen. De beroepscommissie betrekt daarbij ook de omstandigheid dat, zoals ook op de camerabeelden is waargenomen, er voldoende gelegenheid en ruimte voor klager was om weg te stappen van de medegedetineerde.
Hoewel er dus geen sprake is geweest van een noodweersituatie ziet de beroepscommissie zich – gelet op het verloop van het incident – voor de vraag gesteld of het in dit geval redelijk is geweest om aan klager een disciplinaire straf op te leggen (van zeven dagen opsluiting in een strafcel). De beroepscommissie overweegt hieromtrent dat – anders dan in de schriftelijke mededeling van de aan klager opgelegde disciplinaire straf is weergegeven en kennelijk mede ten grondslag heeft gelegen aan (de hoogte van) de disciplinaire straf – klager de medegedetineerde niet heeft geslagen. Klager heeft een nekklem bij de medegedetineerde toegepast en het hete strijkijzer uit zijn buurt proberen te houden en af te pakken, waarbij klager een brandwond heeft opgelopen. De beroepscommissie overweegt dat het toepassen van een nekklem doorgaans strafwaardig gedrag betreft als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw, waarvoor de directeur een disciplinaire straf kan opleggen. De beroepscommissie is in dit geval echter van oordeel dat het handelen van klager de orde of de veiligheid in de inrichting niet in gevaar heeft gebracht. De beroepscommissie betrekt hierbij de omstandigheid dat klager de nekklem heeft toegepast totdat het personeel tussenbeide kwam. Klager heeft meteen de bevelen van het personeel opgevolgd, werkte mee en bleef rustig.
Het is de medegedetineerde geweest die met zijn handelen de orde en de veiligheid in de inrichting in gevaar heeft gebracht, door met een heet strijkijzer te dreigen. Klager heeft met zijn handelen een einde gemaakt aan deze situatie.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 7 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. I.J.M.W. van der Sanden, secretaris.
secretaris voorzitter