Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40930/GA, 31 juli 2025, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 24/40930/GA

 

Betreft [klager]

Datum 31 juli 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

  1. de frequentie van de wisselingen van de casemanagers;
  2. de omstandigheid dat de casemanagers niet voortvarend hebben gehandeld in het kader van zijn detentiefaseringstraject.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg heeft op 14 mei 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten (MB‑2024‑192). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Klager heeft – zo begrijpt de beroepscommissie – verzocht om het horen van verschillende personeelsleden ter zitting dan wel het horen van zijn mentor via videobellen. Ook heeft klager verzocht om het inzien van een verslag van een multidisciplinair overleg. De stukken bevatten echter voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst de verzoeken daarom af.

Uit het klaagschrift volgt dat het beklag in de kern betrekking heeft op de frequentie van de wisselingen van de casemanagers en de omstandigheid dat de casemanagers niet voortvarend hebben gehandeld in het kader van klagers detentiefaseringstraject. In beroep klaagt klager over het handelen van een juridisch medewerker. Dit valt echter buiten de reikwijdte van het beklag. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.

Beklag a.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in beklag a. heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.

Beklag b.

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Klager beklaagt zich erover dat de casemanagers niet voortvarend zouden hebben gehandeld in het kader van zijn detentiefaseringstraject. In beroep heeft hij daarover aangevoerd dat de casemanagers niet hebben gezocht naar een woonplek voor begeleid wonen bij stichting Exodus in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.). Ook zou de casemanager niet op de hoogte zijn van de oude regeling voor v.i., waardoor klager niet zou zijn geïnformeerd over verlof en hij daardoor geen verlof heeft gehad.

Handelen van de casemanager kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Een gedetineerde heeft meestal voldoende belang bij een beklag tegen het handelen van de casemanager in het kader van verlof of detentiefasering. Het gaat dan namelijk meestal om het handelen in een langere periode (structureel) en het verlenen van vrijheden (belangrijk voor de gedetineerde) (RSJ 23 november 2023, 22/28100/GA). 

In de door klager gestelde omstandigheden, zou het handelen van de casemanagers in het kader van zijn detentiefasering een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Daarom heeft klager voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag en is hij onterecht niet ontvangen in zijn beklag.

De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag b. De beroepscommissie zal dit beklag als eerste en enige instantie inhoudelijk beoordelen.

 

Inhoudelijke beoordeling

Klager heeft op 15 maart 2024 zijn klaagschrift ingediend over de (vermeende) vertraging in zijn detentiefaseringtraject. Volgens klager is een casemanager niet op de hoogte van de oude regeling van v.i. waardoor hij ten onrechte geen verlof heeft gehad. Volgens de directeur is de desbetreffende casemanager zeer ervaren en op de hoogte van de oude regeling van de v.i. Daarnaast zou de casemanager, in overeenstemming met klager en de reclassering, uitstel van de v.i. hebben geadviseerd. Uit de overgelegde stukken volgt dat de rechtbank Den Haag op 8 november 2023 deze vordering tot uitstel van de v.i. heeft toegewezen voor de duur van een jaar, of zoveel korter als noodzakelijk is om een concreet plan van aanpak op te stellen en uit te voeren door de reclassering, te rekenen vanaf de hernieuwde datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten 12 november 2023.

De directeur heeft vervolgens aangeven dat het onderwerp verlof door meerdere casemanagers is besproken met klager, maar dat er vooralsnog geen directe reden is om verlof te overwegen en dat klager hiervan ook op de hoogte is. Klager kan een verzoek doen, waarna de casemanager kan bezien of dit mogelijk is, en zo ja onder welke voorwaarden. Nu klager vanwege zijn gedrag veelvuldig in het basisprogramma heeft verbleven, zijn de mogelijkheden voor verlof echter beperkt. De beroepscommissie overweegt dat het aannemelijk is geworden dat klager op de hoogte is gesteld door een casemanager over het onderwerp verlof. De beroepscommissie overweegt dat het initiatief voor het aanvragen van verlof in beginsel bij klager ligt: hij kan immers zelf een verlofaanvraag doen (zie artikel 2 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting). Van een dergelijk aanvraag is niet gebleken.

Daarnaast stelt klager dat de casemanagers niet hebben gezocht naar een woonplek voor begeleid wonen bij stichting Exodus in het kader van zijn v.i. Volgens de directeur heeft de rechter slechts aangegeven, in het kader van het opbouwen van een nieuw uitstroomperspectief voor een eventuele toekenning van een v.i., dat een noodzaak wordt gezien om klager in een instelling voor begeleid wonen te plaatsen, zoals stichting Exodus. Er zou wel door de huidige casemanager onderzoek worden gedaan naar de juiste verblijfplaats voor klager voor een eventuele v.i. ondanks de moeilijke samenwerking tussen klager en de reclassering en het feit dat klager het contact weigert met deze casemanager. De beroepscommissie merkt daarbij op dat uit het opgestelde advies door de directeur voor het al dan niet verlenen van v.i. van 1 maart 2023 volgt dat klager is aangemeld bij stichting Exodus.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat de casemanagers niet voortvarend hebben gehandeld in het kader van klagers detentiefaseringtraject. Daarmee is eveneens onvoldoende aannemelijk geworden dat de directeur structureel en in belangrijke mate is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. Daarom zal de beroepscommissie dit beklag ongegrond verklaren.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b., verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 31 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. R.A.E. van Noort, leden, bijgestaan door mr. S.J.S. Uiterweerd, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven