Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41653/GA, 31 juli 2025, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 24/41653/GA

 

Betreft [klager]

Datum 31 juli 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

  1. de inhoud van een opgestelde rapportage voor het multidisciplinair overleg (MDO)
    (VU 2024-817);
  2. de afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT) (VU 2024-818);
  1. het liegen en vals verklaren door een personeelslid (VU 2024-819).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 1 juli 2024  klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag a en beklag b. en c. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Vught in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Beklag a.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie klager terecht niet-ontvankelijk in beklag a. heeft verklaard, omdat de opgemaakte rapportage voor het MDO geen beslissing betreft als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.

Beklag b.

De beroepscommissie overweegt dat in paragraaf 3.8.1 van de (bijlage van de) Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen is bepaald dat gedetineerden voor BZT in aanmerking kunnen komen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In paragraaf 3.8.1.1 van de huisregels van de PI Vught staan de voorwaarden opgesomd waaraan moet zijn voldaan om BZT te kunnen ontvangen. Een van de voorwaarden is dat de gedetineerde moet zijn gepromoveerd.

Op basis van de stukken stelt de beroepscommissie vast dat klagers verzoek om BZT is besproken in het MDO van 16 mei 2024 en dat toen is besloten hem (nog) geen BZT toe te kennen. Uit de stukken volgt dat in het MDO is geconstateerd dat klagers gedrag als ‘ongewenst’ wordt aangemerkt op de onderdelen ‘aanspreekbaar op gedrag’ en ‘omgang met spanning en frustraties’. De directeur heeft in beklag toegelicht dat klager in de voorgaande periode is aangesproken op zijn gedrag rondom het indienen van klachten tegen diverse zaken en personeelsleden. Klager had gedreigd gelijk in beklag te gaan over alles wat hem niet zint, zonder hierover eerst in gesprek te gaan. Volgens de directeur laat klager zien onvoldoende in staat te zijn in gesprek te gaan over zijn gevoelens en emoties. Om hem te stimuleren zijn gedrag – op dit onderdeel, zo begrijpt de beroepscommissie – te verbeteren, werd zijn verzoek om BZT afgewezen. Daarbij heeft de directeur de kanttekening gemaakt dat klagers verzoek om BZT zal worden toegewezen als hij de daaropvolgende beoordelingsperiode van zes weken het gewenste gedrag zou laten zien.

De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat klager naast het bovengenoemde door de directeur als ‘ongewenst’ aangemerkte gedrag, gewenst gedrag heeft laten zien. De directeur heeft naar aanleiding van de bespreking in het MDO immers beslist dat klager gepromoveerd blijft (om hem nog een kans te geven zijn gedrag te verbeteren). De beslissing hem geen BZT toe te kennen is enkel gebaseerd op klagers als ‘ongewenst’ aangemerkte gedrag op de onderdelen ‘aanspreekbaar op gedrag’ en ‘omgang met spanningen’. Het is de beroepscommissie, gelet op de in de huisregels vastgelegde voorwaarden voor het toekennen van BZT, niet gebleken hoe dit gedrag in de weg staat aan dan wel zich niet verhoudt tot het toekennen van BZT.

Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de directeur maatwerk heeft willen leveren, moet de bestreden beslissing van de directeur – gelet op het bovenstaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren.

Aangezien klager inmiddels niet meer in de PI Vught verblijft, kan de directeur niet meer worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €30,-.

Beklag c.

Hoewel klager in zijn beroepschrift bij ‘onderwerp van de klacht’ een disciplinaire straf noemt, is de beroepscommissie op basis van de inhoud van het klaagschrift niet gebleken dat de klacht (ook) betrekking heeft op een disciplinaire straf. De disciplinaire straf die klager noemt valt daarmee buiten de reikwijdte van het beklag. De beroepscommissie zal die disciplinaire straf daarom buiten beschouwing laten.

Klager stelt in zijn klaagschrift – samengevat – dat een personeelslid (dat een schriftelijk verslag aan klager heeft aangezegd) liegt en vals heeft verklaard. Naar het oordeel van de beroepscommissie ziet de klacht daarmee op handelen van het personeel. Handelen van het personeel kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76). 

Het ‘vals verklaren’ kan geen structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur zijn. Het gaat hier om bejegening (eerder werd dergelijk handelen ook wel ‘puur feitelijk handelen’ genoemd). Daartegen kan volgens vaste jurisprudentie niet worden geklaagd. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag c.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag c. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

 

Deze uitspraak is op 31 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. R.A.E. van Noort, leden, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven