Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1766/TB, 1 december 2008, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1766/TB

betreft: [klager] datum: 1 december 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 14 juli 2008 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 oktober 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.S.C. Hes, en namens de Staatssecretaris [...], juridisch medewerker, en [...],
behandelcoördinator bij de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 10 september 1999 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is bij beslissing van 28 maart 2000 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van
der Hoevenkliniek).
Bij advies van de LAP van 7 december 2008 is aangegeven dat in verband met matige zekerheid over klagers diagnostiek een uitspraak over klagers behandelprognose uitgesteld dient te worden. Bij brief van 10 januari 2008 heeft de Van der Hoevenkliniek
gereageerd op het schrijven van de LAP en is op 29 januari 2008 een nader psychologisch rapport uitgebracht. Bij advies van de LAP van 16 mei 2008 is aangegeven dat klager voldoet aan de longstayindicatie en is de Staatssecretaris geadviseerd klager te
plaatsen in een longstayvoorziening. Bij beslissing van 14 juli 2008 heeft de Staatssecretaris beslist om klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen, welke plaatsing op 25 juli 2008 is gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het volgende aangevoerd, waarbij klagers raadsvrouw het woord heeft gevoerd overeenkomstig haar pleitaantekeningen, welke aan deze uitspraak worden gehecht.
De Van der Hoevenkliniek heeft besloten dat klager niet behandelbaar was op 28 juli 2006. De hoofdregel is dat twee behandelsettingen geprobeerd worden en dat plaatsing in de GGz niet mogelijk blijkt totdat tot longstayplaatsing wordt besloten. Van een
daadwerkelijke behandeling in de Verenigde Staten is geen sprake en dit blijkt ook niet uit de stukken. Klager is pas in oktober 2004 met medicatie gestart. Er heeft zich sindsdien slechts één incident voorgedaan. In het advies van de psycholoog [A]
van
26 juli 2007 wordt geconstateerd dat klagers psychische klachten zijn afgenomen. In eerder onderzoek werden incidenten beschreven, maar die hebben zich sindsdien niet meer voorgedaan. Hij suggereert als enige mogelijkheid om klager over te brengen naar
een andere kliniek om de patstelling en de hospitalisering te doorbreken. Met die suggestie is niets gedaan. In het rapport van de psychiater [B] wordt een minder sombere diagnose gesteld dan die van de inrichting. Klager behoeft geen intensieve zorg
en
een besloten afdeling is voldoende om de veiligheid te garanderen. In de toekomst dient getoetst te worden welke mate van vrijheden klager aankan. Onder die voorwaarden gaat hij akkoord met plaatsing in de longstay/longcare. Op 7 december 2007 heeft de
LAP terecht geoordeeld dat, onder meer omdat nooit geprobeerd is om klager te resocialiseren en omdat er matige zekerheid bestond over de diagnostiek, de uitspraak over de behandelprognose moest worden uitgesteld. De inrichting heeft hiertegen bezwaar
gemaakt bij brief van 10 januari 2008 ondermeer omdat de longstayindicatie gesteund zou worden door de psychiater [B] en de psycholoog [A]. De psycholoog [C], die verbonden is aan de Van der Hoevenkliniek, heeft bij schrijven van 29 januari 2008 een
onderbouwing van de diagnose gegeven dat klager een schizotypische en narcistische persoonlijkheidsstoornis zou hebben. Deze diagnose is gesteld na een periode, waarin klager sinds juli 2006 geen behandeling meer werd geboden en hij niet meer met
verlof mocht. Dit om hem te laten accepteren dat hij niet behandelbaar was. Klager werd steeds wanhopiger. Hij mocht voordien sinds 2003 begeleid naar buiten om boodschappen te doen met de groep. Soms mocht hij tweemaal per dag naar buiten. Klager is
diep ongelukkig en voelt zich in de lonstayvoorziening te Vught levenslang opgesloten. Klager heeft de toekomst en wil vooruit. Hij was zich er vroeger niet van bewust welke schade hij een ander berokkende. Als hij dat eerder had geweten, zou hij nu
niet in een tbs-inrichting verblijven.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Na aanvankelijke aarzeling van de LAP heeft de Van der Hoevenkliniek nadere informatie verstrekt over de diagnostiek. Er heeft een persoonlijkheidsonderzoek plaatsgevonden en er is een nadere psychologische rapportage uitgebracht. Vervolgens heeft de
LAP geconcludeerd dat het geïndiceerd was om klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Klager is vijf en een half jaar behandeld in de Van der Hoevenkliniek. Ondanks deze behandeling en de behandeling die klager bij de Riagg en reclassering en in
de Verenigde Staten is geboden, heeft hij een minimale ontwikkeling meegemaakt. Klager is een ‘state of the art’ behandeling geboden. Het ontbreekt klager aan probleeminzicht. Hij blijft steken in afhankelijk, passief en vermijdend gedrag en gaat
gesprekken over zijn verleden, problematiek en gepleegde delicten stelselmatig uit de weg. Hij wordt blijvend delictgevaarlijk geacht. Als hij beter zou passen in een andere longstayvoorziening zou hij daarnaar overgeplaatst kunnen worden. Bij de
Pompestichting komt het ook regelmatig voor dat tbs-gestelden uit de longstayvoorziening worden geplaatst en recreatief humanitair verlof is ook niet uitgesloten.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject
niet
heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Volgens het betreffende beleidskader dient voorts nog aan de volgende criteria te worden voldaan voordat plaatsing op een longstayafdeling kan plaatsvinden:
a) de terbeschikkinggestelde dient conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden te ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen zonder dat dit geleid heeft tot substantiële vermindering van het delictgevaar (....) en
b) er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Uit de rapportage van de psycholoog [A] van 26 juli 2007 volgt dat plaatsing op een andere behandelafdeling met opdracht om binnen redelijke termijn te beoordelen of verdere behandeling zinvol is nog als mogelijkheid wordt gezien.

Volgens het rapport van de psychiater [B] van 1 augustus 2007 kan nog worden gedacht aan een laag gedoseerd neurolepticum en is geen intensieve zorg nodig. Een besloten afdeling volstaat.

Uit het onderzoek ter zitting, de rapportages en de overige stukken is naar het oordeel van de beroepscommissie niet vast komen staan dat klager zou behoren tot die categorie van blijvend delictgevaarlijke tbs-gestelden voor wie enkel plaatsing in een
longstayvoorziening geïndiceerd zou zijn. Niet uit te sluiten valt dat nog behandelmogelijkheden kunnen worden geboden of dat klager behoort tot die categorie tbs-gestelden, die weliswaar langdurige zorg behoeven maar waarbij de beveiligingsfactor
minder voorop staat.
Voorts heeft meegewogen dat klager gedurende vijf en een half jaar behandeling is geboden in één inrichting. Uit de stukken is niet gebleken, waaruit de behandeling heeft bestaan door Riagg en reclassering en wat hem in de Verenigde Staten aan
behandeling zou zijn geboden, terwijl deze behandeling wel door de Staatssecretaris is meegewogen teneinde tot de conclusie te komen dat klager een ‘state of the art’ behandeling is geboden.
Uit het bovenstaande volgt dat de beroepscommissie van oordeel is dat thans niet kan worden gesteld dat voor klager een longstayvoorziening de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs zou zijn.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, kan de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen niet als redelijk en billijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de bestreden beslissing op materiële
grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Minister opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van
en
met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

De beslissing ten aanzien van de toekenning van een eventuele tegemoetkoming zal door de beroepscommissie worden aangehouden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te
nemen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. H.E.G. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 december 2008

secretaris voorzitter

Naar boven