Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45473/GV, 4 juni 2025, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer           24/45473/GV

Betreft [klager]

Datum  4 juni 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) op 24 oktober 2024 (via het vrijhedenadvies van de directeur) verzocht om kortdurend re-integratieverlof.

  Klagers gemachtigde, […], heeft namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen op klagers verzoek. Klagers raadsvrouw, mr. M. Uslu, heeft zich nadien gesteld. 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid van de Pbw, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie wordt een verzuim dan wel weigering om binnen een wettelijke, of bij het ontbreken daarvan, een redelijke termijn een beslissing te nemen hieraan gelijkgesteld.

De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is op 1 januari 2025 gewijzigd. De wetgever heeft hierbij niet voorzien in overgangsrecht voor verzoeken om verlof die zijn gedaan voor 1 januari 2025, maar waarop niet meer voor 1 januari 2025 is beslist.

Ten aanzien van re-integratieverlof zijn de aspecten die moeten worden betrokken bij de besluitvorming over het toekennen van re-integratieverlof uitgebreid met een nieuw aspect, namelijk het opstellen van een verlofplan (zie artikel 15, tweede lid, aanhef en onder e., van de Regeling).

Klager heeft op 24 oktober 2024 verzocht om kortdurend re-integratieverlof. Uit inlichtingen van verweerder blijkt dat het niet gelukt is om vóór 1 januari 2025 een beslissing te nemen op klagers verzoek en dat klagers verzoek op 2 januari 2025 is ‘afgemeld’, omdat klagers verzoek niet was voorzien van een verlofplan en de beoordeling van het gedrag gedurende de detentie niet op de juiste wijze zou hebben plaatsgevonden.

Hoewel verweerder stelt dat uit praktische overwegingen is gekozen voor het afmelden van verzoeken, omdat het opstellen van beslissingen meer tijd in beslag neemt, geldt dat verweerder er wel toe gehouden is om een beslissing te nemen. Er is op dit moment sprake van een verzuim om te beslissen. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren.

Nu het gelet op het voorgaande in de rede ligt dat klagers verzoek van 24 oktober 2024 op basis van de huidige Regeling zou worden afgewezen, zal verweerder evenwel niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 4 juni 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, F. van Dekken en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven