Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45326/GM, 5 juni 2025, beroep
Uitspraakdatum:05-06-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/45326/GM

Betreft             klager

Datum             5 juni 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. S.A.C. de Ridder, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingstandarts van   de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Lelystad (hierna: de inrichtingstandarts). Klager beklaagt zich erover dat hij binnen de PI niet de noodzakelijke zorg krijgt voor zijn tanden.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en het hoofd zorg, namens de inrichtingstandarts, gehoord op de digitale zitting van 1 mei 2025.

Mr. J. Sarkisjan, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft pijnlijk tandvlees, het gaat niet enkel om een cosmetische ingreep. Hij voelt een zeurende, stekende pijn en krijgt daarvoor pijnmedicatie maar dat is geen oplossing. Het haalt de scherpe rand eraf maar klager wil een langdurige oplossing. De beetverhoging is afgesleten en moet gerepareerd worden met het materiaal waarmee de facings zijn gemaakt. Dat materiaal is niet in de PI aanwezig. Doordat de tanden elkaar raken heeft klager breukjes in de tanden en twee afgebroken tanden. Klager wil een behandeling bij zijn eigen tandarts en is bereid dit zelf betalen. De tandarts stelde een nieuwe knarsplaat voor, maar klager beschikt al over een knarsplaat en die helpt niet (voldoende) tegen de pijnklachten. De inrichtingstandarts wilde geen verantwoordelijkheid nemen voor een beetverhoging. In het bemiddelingsadvies staat dat volgens het vademecum bij een verblijfsduur korter dan een jaar de zorg beperkt is tot het oplossen van pijnklachten, maar klager heeft een gevangenisstraf van negen jaar. Er is vanuit de PI geen uitsluitsel gegeven over een eventuele behandeling bij zijn eigen tandarts en hij is niet meer opgeroepen.

 

Standpunt van de inrichtingstandarts

De inrichtingstandarts dient zich te houden aan de richtlijnen van het vademecum en voert geen cosmetische behandelingen uit of behandelingen die hieruit voortvloeien. De inrichtingstandarts kan zich vinden in het advies van de medisch adviseur. De inrichtingstandarts neemt verantwoordelijkheid voor zijn patiënten en klager had zelf ook een briefje kunnen invullen om opgeroepen te worden, de tandarts is twee keer per week aanwezig in de PI.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 71d, tweede lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dient het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de medisch adviseur te worden ingediend. De mededeling van de medisch adviseur is gedateerd 11 november 2024. Klagers beroepschrift is gedateerd 18 december 2024 en op die dag op het secretariaat van de RSJ ontvangen. Een beroep is ondanks dat het te laat is ingediend ontvankelijk, indien kan worden geoordeeld dat er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding (zie RSJ 9 april 2020, R19/5014/GM).

Klager heeft aangevoerd dat hij het bemiddelingsadvies pas kreeg uitgereikt in de PI Zutphen op 12 december 2023. Op dat moment startte de wettelijke termijn van zeven dagen om beroep in te stellen. Bij het opvragen van de stukken bij de medisch adviseur werd aangegeven dat klager zou hebben verzuimd de medisch adviseur op de hoogte te stellen van zijn overplaatsing. Hij zou over deze verplichting zijn geïnformeerd bij brief van 30 oktober 2024. Klager heeft deze brief echter nooit ontvangen omdat hij rond deze datum is overgeplaatst naar een andere PI. Uit het medisch dossier blijkt ook dat klager toen is overgeplaatst. De beroepscommissie is van oordeel dat klager redelijkerwijs geen verwijt valt te maken van de overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep, die daarmee verschoonbaar is. De beroepscommissie oordeelt dat klager ontvankelijk is in zijn beroep en zal het beroep inhoudelijk beoordelen.

 

Inhoudelijk

Uit het (medisch) dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat klager bij de inrichtingstandarts heeft geklaagd over pijn aan de ondertanden/tandvlees. Klager heeft cosmetische vullingen in het front die schade oplopen. De schade kan optreden door te zware belasting, bijvoorbeeld door ’s nachts te knarsen. Om de krachten op te vangen heeft klager een knarsplaatje. Ongunstige belasting kan ook optreden doordat de boven- en onder voortanden elkaar bij gewoon dichtbijten te zwaar raken. Door kiezen op het kauwvlak met vulmateriaal dikker te maken kan de druk op de voortanden worden verlaagd, wat een beetverhoging wordt genoemd. Bij klager zijn klaarblijkelijk beide behandelingen uitgevoerd. Klager heeft aangegeven dat hij ’s nachts het knarsplaatje draagt. De beetverhoging kan bijvoorbeeld door gebruik ingesleten zijn, waardoor er bij gewoon gebruik toch weer druk op de voortanden komt. Daar lijkt bij klager sprake van te zijn. Klager heeft breukjes in zijn tanden en afgebroken tanden.

Op 4 oktober 2024 heeft de inrichtingstandarts met klager besproken dat hij geen beetverhoging wilde maken en dat behandeling door de eigen tandarts zinvol zou kunnen zijn, waar klager mee akkoord was. Het tandheelkundig probleem was niet van dien aard dat acuut ingrijpen nodig was. Op 3 december 2024 kwam de inrichtingstandarts na nieuwe slijtage aan de boven voortanden met het voorstel om de beetverhoging te herstellen. Dat kan met algemeen gebruikt tandheelkundig vulmateriaal. De inrichtingstandarts heeft daarover contact opgenomen met de eigen tandarts van klager en op 10 december 2024 is een afspraak ingepland. De afspraak voor de beetverhoging heeft klager echter afgezegd. 

De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingstandarts voldoende aandacht heeft besteed aan de klachten van klager en dat de geboden oplossing niet onzorgvuldig is. Dat de inrichtingstandarts na overleg met de eigen tandarts van klager later tot een ander behandelinzicht kwam is in dit geval niet ongebruikelijk en niet onzorgvuldig.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingstandarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 5 juni 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. G.C. Bos, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. A.A.J. Jeurissen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven