Nummer 23/33926/GA
Betreft [klager]
Datum 30 juli 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen
- het niet aanbieden van passende arbeid;
- de beslissing om hem geen loonvervangende financiële tegemoetkoming (wachtgeld) te geven.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 17 mei 2023 het beklag ongegrond verklaard (PD-2023-215). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. L.C. de Lange, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft op 23 april 2025 de directeur om nadere inlichtingen opgevraagd. De directeur heeft op dat verzoek niet gereageerd.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is in 2018 door het UWV arbeidsongeschikt verklaard. De PI meent dat klager arbeidsgeschikt is en verwacht dat klager naar de arbeid gaat. Omdat klager niet naar de arbeid gaat, wordt hem wachtgeld ontzegd. Aan de beslissing van de directeur ligt een ‘herbeoordeling’ ten grondslag. Klager heeft tegen die herbeoordeling ook een (medische) klacht ingediend.
Klager heeft het verweerschrift van de directeur niet mogen ontvangen. Toen klager in november 2021 in de PI Dordrecht werd geplaatst was zijn status ook arbeidsongeschikt. Het hoofd arbeid dan wel een verpleegkundige zou klager arbeidsgeschikt hebben bevonden. Per 1 februari 2023 zou zijn medische kaart zijn vervallen en zou hij niet langer de status arbeidsongeschikt hebben. Onderbouwende stukken waarop de directeur zijn beslissing baseert of de uitslag van de herbeoordeling door de inrichtingsarts zijn bij klager niet bekend. Klager kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie dat de directeur zich mag baseren op de informatie van de medische dienst. Die informatie maakt geen onderdeel uit van het dossier, wordt door klager betwist en klager kan niet verifiëren of deze afkomstig is van de inrichtingsarts. Het had desnoods op de weg van de beklagcommissie gelegen om toevoeging van de informatie te vragen of de zaak aan te houden tot op het beroepschrift, dan wel de bemiddeling van de klacht gericht tegen het medisch handelen zou zijn beslist. In elk geval had de beklagcommissie nadere informatie dienen in te winnen.
Op grond van artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) in verbinding met artikel 5, onder d., van de Regeling arbeid gedetineerden (hierna: de Regeling) heeft klager recht op wachtgeld wegens onvermijdbaar verzuim, inhoudende 80% van het basisloon. Voorafgaand aan de herbeoordeling is dat nooit een punt van discussie geweest. Klager betwist uitdrukkelijk dat er iets is veranderd in zijn status en stelt dat hij niet met een daartoe bevoegde arts heeft gesproken, laat staan conform de daarvoor geldende voorschriften is herbeoordeeld.
Tijdens de beklagzitting heeft klager zijn medisch dossier aan de beklagcommissie getoond. Daarin staat dat zijn medische kaart op 1 februari 2023 zou zijn komen te vervallen en vervolgens dat klager op 19 april 2023 voor de duur van vier weken AO (arbeidsongeschikt) is bevonden. Klager heeft daarnaast tijdens de zitting een e-mail overgelegd van een justitieel verpleegkundige d.d. 12 april 2023 dat hij tot en met 9 mei 2023 een arbeidsonderbreking had. Deze arbeidsonderbreking werd volgens de notitie in zijn medisch dossier op 9 mei 2023 tot en met 6 juni 2023 verlengd. Klager meent dat hij vanaf 1 februari 2023, maar zeker gedurende de ‘tijdelijke arbeidsongeschiktheid’ en ‘tijdelijke arbeidsonderbreking’ recht heeft op wachtgeld. Klager verwijst naar RSJ 10 februari 2020, R-19/3061/GA en RSJ 21 september 2010, 10/1550/GM.
Voor zover de directeur zich op het standpunt stelt dat klager arbeid kan verrichten aangepast aan zijn situatie, meent klager dat zijn arbeidsongeschiktheid dit niet toelaat en anderzijds dat er geen geschikte arbeid is aangeboden.
Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen in de vorm van het toekennen van wachtgeld vanaf 1 februari 2023.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de uitspraak op dit beroep erg lang op zich heeft laten wachten.
Klager heeft in beroep aangevoerd dat de beklagcommissie procedurefouten heeft gemaakt. Eventuele procedurefouten van de beklagcommissie zijn voor de behandeling van het beroep niet relevant, omdat het beklag in beroep opnieuw wordt beoordeeld. De beroepscommissie gaat hieraan daarom voorbij.
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Beklag a. Niet aanbieden van passende arbeid
Het niet aanbieden van passend werk kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde (RSJ 25 september 2023, 23/33277/GA). Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).
Klager stelt dat hem sinds 1 februari 2023 geen passend werk wordt aangeboden. Het betreft kennelijk een doorlopende situatie. Er zou sprake kunnen zijn van een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Daarom heeft klager naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag. Hij is daarom terecht in zijn beklag ontvangen.
De directeur heeft in de beklagfase naar voren gebracht dat klager wel aangepast werk is aangeboden. Zo zijn er speciale werkschoenen voor klager aangeschaft om het werk te kunnen verrichten. Klager stelt de werkschoenen echter niet te kunnen dragen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat de directeur zich voldoende heeft ingespannen om klager alternatieven aan te bieden, zodat hij in staat is deel te nemen aan de arbeid. Dat klager daarvan geen gebruik wenst te maken, maakt dat niet anders. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de directeur structureel en in belangrijke mate is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. Hierbij wordt betrokken dat klager een uitdraai van zijn medisch dossier heeft ontvangen en dat klager deze uitdraai niet aan de beroepscommissie overgelegd heeft, zodat de juistheid van de stellingen van klager over zijn (volledige, voortdurende) arbeidsongeschiktheid niet kunnen worden onderzocht.
Gelet op het bovenstaande is het beklag ten aanzien van dit onderdeel terecht ongegrond verklaard. Daarom zal de beroepscommissie het beroep in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel bevestigen.
Beklag b. Loonvervangende financiële tegemoetkoming (wachtgeld)
Op grond van de informatie in het dossier gaat de beroepscommissie uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het is aan de inrichtingsarts om klager al dan niet arbeidsongeschikt te verklaren. Dit is immers een medisch oordeel, evenals het inschatten of aangepast werk aangewezen is. De directeur moet vervolgens het medisch oordeel van de inrichtingsarts in ogenschouw nemen en naar aanleiding daarvan al dan niet passende arbeid aanbieden (vergelijk RSJ 16 september 2021, 20/16901/GA). De directeur mag afgaan op de inschatting van de inrichtingsarts. Dat het medisch dossier van klager niet is gevoegd in dit dossier, maakt dat voor dit beklag niet anders.
Klager is, kennelijk samen met alle andere gedetineerden in de inrichting die op dat moment ‘een medische kaart’ hadden, opnieuw beoordeeld door de medische dienst en de psycholoog. De directeur heeft in beklag te kennen gegeven dat het hoofd zorg in dat kader met klager heeft gesproken. Een gedetineerde met een ‘medische kaart’ is volgens de directeur niet altijd arbeidsongeschikt. De uitkomst van de herbeoordeling was dat klager aangepast werk kon verrichten. Klager geeft aan dat zijn ‘medische kaart’ op 1 februari 2023 is komen te vervallen. De beroepscommissie leidt hieruit af dat klager na het moment van herbeoordeling in elk geval als niet (volledig) arbeidsongeschikt was beoordeeld. Klager bleef bij zijn standpunt dat hij geen arbeid kon verrichten, en weigerde te gaan werken. Daarop is hij als werkweigeraar aangemerkt en is geen wachtgeld meer uitgekeerd.
Namens klager is op 22 maart 2023 beklag ingesteld. In het klaagschrift staat dat klager ‘al twee maanden’ geen wachtgeld heeft ontvangen. De beroepscommissie begrijpt dat klager geen wachtgeld meer heeft ontvangen sinds het moment van de herbeoordeling op 1 februari 2023. De klacht ziet op een voortdurende situatie. Klager stelt verder dat hij vanaf 12 april 2023 tot en met 6 juni 2023 een ‘arbeidsonderbreking’ had. Daarnaast heeft klager onweersproken gesteld dat hij vanaf 19 april 2023 voor de duur van vier weken arbeidsongeschikt is verklaard.
De directeur heeft in beklag te kennen gegeven dat gedetineerden bij een tijdelijke arbeidsonderbreking niet per definitie wachtgeld krijgen. De beklagcommissie achtte dat niet onredelijk.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Regeling wordt als onvermijdbaar verzuim aangemerkt: a. verzuim als gevolg van ziekte die ertoe leidt dat de gedetineerde naar het oordeel van de inrichtingsarts, of de verpleegkundige die handelt in opdracht van de inrichtingsarts, niet in staat is arbeid te verrichten. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat klager bij de herbeoordeling ten onrechte als arbeidsgeschikt is aangemerkt. Zoals bij beklag a. reeds is overwogen, heeft de directeur klager aangepast werk aangeboden. Klager heeft echter geweigerd te werken. De beroepscommissie ziet daarom geen aanleiding om klager te volgen in zijn stelling dat hij gedurende twee maanden vanaf zijn herbeoordeling recht had op wachtgeld. Datzelfde geldt voor de periode waarin sprake was van een ‘arbeidsonderbreking’.
Maar voor de periode waarin klager (tijdelijk) arbeidsongeschikt zou zijn verklaard ligt dat anders. De directeur heeft klagers gemotiveerde stelling dat hij vanaf 19 april 2023 vier weken arbeidsongeschikt is verklaard niet weersproken. In dit geval gaat de beroepscommissie uit van de juistheid van klagers stelling.
In artikel 5, aanhef en onder d, van de Regeling staat dat de gedetineerde een loonvervangende financiële tegemoetkoming ontvangt voor ieder uur waarin zijn detentie- en re-integratieplan in zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid voorziet en voor zover hij niet aan zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid heeft kunnen deelnemen als gevolg van onvermijdbaar verzuim. Arbeidsongeschiktheid valt onder onvermijdbaar verzuim. Klager had naar het oordeel van de beroepscommissie daarom een tegemoetkoming van 80% van het basisuurloon moeten ontvangen in die periode.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van dit onderdeel gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal bepalen dat klager een loonvervangende financiële tegemoetkoming toekomt van 80% van het basisuurloon dat klager zou hebben ontvangen, vanaf 19 april 2023 gedurende de periode waarin klager (tijdelijk) arbeidsongeschikt is verklaard, te weten vier weken.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklag b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een loonvervangende financiële tegemoetkoming toe van 80% van het basisuurloon dat klager zou hebben ontvangen vanaf 19 april 2023, voor de duur van vier weken.
Deze uitspraak is op 30 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.
secretaris voorzitter