Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/44164/TB, 21 mei 2025, beroep
Uitspraakdatum:21-05-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/44164/TB

Betreft             [klager]

Datum             21 mei 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft bij beslissing van 16 oktober 2024 aan klager de LFPZ-status toegekend.

Klagers raadsvrouw, mr. W.C. Alberts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing tot het toekennen van de LFPZ-status. De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) kent niet de mogelijkheid van beroep tegen een dergelijke beslissing. Wel staat beroep open tegen een beslissing van verweerder tot plaatsing in een LFPZ-voorziening, welke beslissing nog niet is genomen. Klager kan daarom niet in zijn beroep worden ontvangen.

Voor zover het beroep (ook) is gericht tegen het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (hierna: de LAP) van 17 september 2024, kan klager evenmin in zijn beroep worden ontvangen, nu de LAP een onafhankelijke adviescommissie is en tegen een advies van de LAP ook geen beroep mogelijk is.

Klager kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de bestreden beslissing moet worden aangemerkt als een plaatsingsbeslissing en hij wel in zijn beroep moet worden ontvangen, omdat, vanwege de lange wachttijd voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, de rechtspositie van klager ernstig wordt geschaad als slechts de formele plaatsingsbeslissing als een voor beroep vatbare beslissing wordt aangemerkt. Weliswaar is het onwenselijk dat verweerder pas een plaatsingsbeslissing neemt als er zicht op plaatsing in een LFPZ-voorziening is, maar dat neemt niet weg dat de wet alleen voorziet in een rechtsmiddel tegen een plaatsingsbeslissing.

De beroepscommissie merkt daarbij op dat de wachttijd voor plaatsing in een LFPZ-voorziening - in algemene zin en voor klager in het bijzonder - onwenselijk lang is. Uit de inlichtingen van verweerder volgt dat, vanwege de lange wachttijd, na twee jaar in het kader van een herbeoordeling van de LFPZ-status aan de LAP om advies wordt gevraagd. De LAP adviseert in dat geval volgens de formele procedure over de voortzetting van de LFPZ-status alsof klager in een LFPZ-voorziening is geplaatst. Uit de inlichtingen van verweerder blijkt verder dat de instelling waar klager verblijft heeft aangegeven dat aan klager ondanks de LFPZ-status behandeling wordt aangeboden als daar ruimte voor bestaat. De beroepscommissie gaat er van uit dat, mocht zich in de tussentijd het behandelperspectief van klager in FPC Van der Hoeven Kliniek positief ontwikkelen, dit een reden kan zijn de LFPZ-indicatie eerder weer te beoordelen.

Een en ander neemt niet weg dat het zeer onwenselijk is dat verweerder door het niet zo snel mogelijk nemen van een plaatsingsbeslissing na toekenning van de LFPZ-status een rechtspositie onthoudt aan klager (en andere ter beschikking gestelden). De beroepscommissie acht het daarom wenselijk dat verweerder zo spoedig mogelijk alsnog een plaatsingsbeslissing neemt opdat klager ook zo spoedig mogelijk daartegen in beroep kan gaan.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Deze uitspraak is op 21 mei 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. D. van der Sluis en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. S. Prinsen, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven