Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45450/GA, 20 mei 2025, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/45450/GA

Betreft             [klager]

Datum             20 mei 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:

  1. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege frauderen bij een urinecontrole en het uitschelden van het inrichtingspersoneel, ingaande op 20 september 2024 (ZB-2024-594);
  2. de beslissing van 20 september 2024 om hem te degraderen naar het basisprogramma (ZB-2024-595).

De beklagrechter bij de PI Heerhugowaard heeft op 19 december 2024 de klachten gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van in totaal €85,-. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. B.M. Loef, in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De beklagrechter is onterecht voorbijgegaan aan de stelling dat de directeur het personeelslid van de visitatie heeft gehoord. Voorafgaand aan het hoorgesprek van klager – en daarmee voor het opleggen van de disciplinaire straf – heeft de directeur het personeelslid van de visitatie gesproken die de “weggooibeweging’’ heeft waargenomen. De waarneming van dit personeelslid staat opgenomen in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf. De directeur betwist dan ook dat hij zijn stelling niet heeft onderbouwd en pas op de beklagzitting voor het eerst naar voren heeft gebracht.

Daarnaast wenst de directeur te benadrukken dat al het inrichtingspersoneel van de PI Heerhugowaard is beëdigd en heeft beloofd te allen tijde naar eer en geweten te werk te gaan. De directeur twijfelt dan ook niet aan wat dit personeelslid heeft waargenomen en verklaard. Het personeelslid heeft op verzoek alsnog zijn bevindingen op schrift gesteld. De door klager verzochte camerabeelden hebben niet aan de bestreden beslissingen ten grondslag gelegen en zijn niet bewaard.

 

Standpunt van klager

Klager persisteert bij wat hij in de beklagprocedure heeft aangevoerd. Hij kan zich vinden in de uitspraak van de beklagrechter.

 

3. De beoordeling

In artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) staat: “Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede.”.

Uit het dossier volgt dat klager een urinecontrole moest ondergaan, dat een personeelslid niet goed kon zien of klager de urinebeker met zijn eigen urine had gevuld en dat het personeelslid daarom besloot om klager te visiteren. Klager wilde hier in eerste instantie niet aan meewerken, was verbaal aanwezig en verplaatste zich van de ruimte waar de urinecontrole plaatsvond naar de gang en terug. Op het moment dat klager in de gang kwam, zag een ander personeelslid dat klager iets weggooide. Dat betrof kennelijk een plastic zakje met vloeistofresten en aan dat zakje zat een buisje vastgemaakt. Vervolgens wilde klager wél meewerken aan de visitatie. Tijdens de visitatie zijn er geen bijzonderheden aangetroffen. Klager werd door dit andere personeelslid geconfronteerd met het plastic zakje. Klager ontkende hiervan af te weten. Vervolgens liep klager al scheldend terug naar de afdeling, waarbij hij zei “kankerlijer” en “je kankermoeder”.

In het dossier zit een schriftelijk verslag van de inrichtingsmedewerker die bij de urinecontrole betrokken was. Het verwijt dat klager heeft gefraudeerd bij een urinecontrole is voor een belangrijk deel gebaseerd op de waarneming van het personeelslid dat klager de weggooibeweging heeft zien maken. Dat is (kennelijk) niet zelf waargenomen door de inrichtingsmedewerker die bij de urinecontrole betrokken was en het schriftelijk verslag heeft opgesteld, maar dat heeft hij gehoord van zijn collega. Dit laatstgenoemde personeelslid heeft het schriftelijk verslag niet medeondertekend en hij heeft ook niet zelf een schriftelijk verslag opgesteld. Voordat de directeur het hoorgesprek met klager aanging, heeft de directeur navraag gedaan bij dit personeelslid. Hij heeft bevestigd dat hij klager het zakje heeft zien weggooien. Dit staat ook genoemd in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf.

Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de beroepscommissie voldaan aan het bepaalde in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Naar het oordeel van de beroepscommissie had het personeelslid in dit geval niet (alsnog) zelf een schriftelijk verslag hoeven opstellen, voordat de directeur kon beslissen naar aanleiding van het incident rondom de urinecontrole. Het is – naast het uitschelden van het inrichtingspersoneel – aannemelijk geworden dat klager heeft gefraudeerd bij deze urinecontrole.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kunnen de beslissingen om aan klager een disciplinaire straf op te leggen en om hem te degraderen naar het basisprogramma niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en de klachten alsnog ongegrond verklaren. De grondslag van de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te ontvallen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart de klachten alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 20 mei 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. R.A.E. van Noort en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven