Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31606/GA, 19 mei 2025, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31606/GA

Betreft             [klager]

Datum             19 mei 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van zes weken, vanwege herhaaldelijk weigeren deel te nemen aan arbeid, ingaande op 18 november 2022.

De beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 13 januari 2023 het beklag ongegrond verklaard (Nh-2022-441). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.W. Vedder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Norgerhaven (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directeur heeft voor zes weken een ordemaatregel, inhoudende uitsluiting van arbeid, opgelegd op grond van artikel 23 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 9 van de Regeling arbeid gedetineerden (hierna Regeling) vanwege het herhaaldelijk weigeren om aan arbeid deel te nemen. De directeur heeft geen herstelbeschikking opgenomen waaruit blijkt dat de ordemaatregel is gebaseerd op artikel 1a, tweede lid, van de Regeling. De uitsluiting kan volgens artikel 23, tweede lid, van de Pbw ten hoogste twee weken duren dus de opgelegde ordemaatregel van zes weken is niet juist, nu de beslissing niet op de juiste gronden berust. Daarnaast ontbreekt een deugdelijke motivering. Er wordt namelijk niet duidelijk gemaakt waarom de orde, rust en veiligheid vereisen dat klager wordt uitgesloten van arbeid. Naast de oudere rapportages ligt er één recente melding waaruit blijkt dat klager te laat op de arbeid zou zijn. Enkel deze melding is onvoldoende om klager voor zes weken uit te sluiten van deelname aan de arbeid. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur sluit zich aan bij het oordeel van de beklagcommissie waaruit blijkt dat deelname aan de arbeid meer is dan alleen fysiek aanwezig zijn. Over klager is veelvuldig gerapporteerd en gelet daarop is de beslissing van de directeur niet onredelijk en onbillijk. De directeur verwijst voor het overige naar de gronden in beklag.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 23, eerste lid, onder a, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een ordemaatregel opleggen inhoudende uitsluiting van deelname aan één of meer activiteiten, indien dat noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Ingevolge het tweede lid van artikel 23 van de Pbw kan de uitsluiting ten hoogste twee weken duren. Op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling vervalt de zorgverplichting van de directeur voor de beschikbaarheid van arbeid ten aanzien van een gedetineerde die vanwege zijn gedrag tijdens de arbeid op grond van een besluit van de directeur structureel is uitgesloten van toegang tot arbeid. In het besluit bepaalt de directeur de duur van de uitsluiting.

De directeur heeft de beslissing genomen om klager voor de duur van zes weken uit te sluiten van de arbeid, vanwege het veelvuldig weigeren om deel te nemen aan arbeid waarvoor klager zich wel had aangemeld. De directeur voert in dat kader in de beklagfase aan dat er voor de beslissing gebruik is gemaakt van een standaard format waarin wordt verwezen naar artikel 23 van de Pbw. Volgens de directeur is de beslissing echter genomen op grond artikel 1a, tweede lid van de Regeling en daarom kon de uitsluiting voor zes weken opgelegd worden.

Gelet op de toelichting van de directeur is in dit geval feitelijk geen sprake geweest van het opleggen van een ordemaatregel in de zin van artikel 23 van de Pbw. De beroepscommissie gaat er daarom voor de inhoudelijke beoordeling van uit dat de directeur de beslissing heeft genomen op grond van artikel 1a van de Regeling.

 

Onjuist format

De beslissing van de directeur is, door in de schriftelijke mededeling expliciet te verwijzen naar artikel 23 van de Pbw en artikel 9 van Regeling, in plaats van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling, voor de gedetineerde verwarrend en juridisch niet juist. Immers, een ordemaatregel kan de duur van 14 dagen niet te boven gaan en de directeur heeft te kennen gegeven dat de uitsluiting is gestoeld op artikel 1a van de Regeling, terwijl dit artikel volgens de beslissing artikel 9 van de Regeling is. Klager heeft geen herstelbeslissing ontvangen en de directeur heeft voor het eerst in de beklagfase te kennen gegeven dat gebruik is gemaakt van een onjuist format. De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de wettelijke grondslag voor de genomen beslissing niet juist in de beslissing staat weergegeven en niet (tijdig) is hersteld. Daarmee is sprake van een vormverzuim. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Uit de schriftelijke reactie van de directeur komt naar voren dat vanaf 16 november 2021 vanuit de arbeid veelvuldig over klager is gerapporteerd. Zo was hij onder andere meerdere keren te laat omdat hij nog lag te slapen, was hij niet gemotiveerd om te werken, vertoonde hij tijdens de arbeid ongewenst gedrag en ondernam hij andere activiteiten, terwijl hij nog genoeg werk te doen had. Op 3 oktober 2022 heeft klager besloten terug te gaan naar de afdeling, ondanks dat hem daarvoor in een gesprek is aangegeven dat de consequentie daarvan zal zijn dat hij als ‘niet werker’ wordt aangemerkt en geen loon ontvangt. Ook op 17 november 2022 heeft hij ervoor gekozen niet naar de arbeid te gaan. Klager heeft gedurende een langere periode laten zien niet gemotiveerd te zijn voor de arbeid. De beslissing is in dit geval niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 19 mei 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, F.H.J. van Gaal en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. L. Veerkamp, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven