Nummer 24/41272/GA
Betreft klager
Datum 10 juli 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege de weigering plaats te nemen in een meerpersoonscel (MPC), ingaande op 20 september 2023.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 4 juni 2024 het beklag ongegrond verklaard (Ta-2023-587). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. J.F. van der Brugge, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet kan de directeur een disciplinaire straf opleggen indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Uit de stukken volgt dat klager in de periode van 1 tot 20 september 2023 meerdere disciplinaire straffen van opsluiting in een strafcel opgelegd heeft gekregen nadat hij in eerste instantie weigerde plaats te nemen in een MPC en later – nadat was vastgesteld dat hij een contra-indicatie voor een MPC heeft – in een eenspersoonscel (EPC) op de afdeling Extra Zorg Voorziening (EZV). Vervolgens is klager op 20 september 2023 de bestreden disciplinaire straf opgelegd op grond waarvan hij veertien dagen in een strafcel werd geplaatst wegens het weigeren van een MPC.
Op basis van de stukken begrijpt de beroepscommissie dat klager ten tijde van het nemen van de beslissing een contra-indicatie had voor een MPC en ook niet langer weigerde te worden geplaatst in een EPC op de EZV-afdeling, maar dat de directeur wegens het gebrek aan eenpersoonscellen op de EZV-afdeling organisatorisch geen andere mogelijkheid zag dan klager na afloop van een disciplinaire straf in een MPC te plaatsen. In beklag heeft de directeur toegelicht dat de eenpersoonscellen op de EZV-afdeling inmiddels aan anderen waren toebedeeld, nadat klager eerder was blijven weigeren daar plaats te nemen. Omdat klager de plaatsing in een MPC weigerde, is hem de bestreden disciplinaire straf opgelegd. Uit de beslissing volgt dat klager tijdens de tenuitvoerlegging van die straf geen telefoon en televisie tot zijn beschikking had.
Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat het aan klager (zijn weigering) te wijten was dat hij voorafgaand aan de bestreden disciplinaire straf niet in een EPC op de EZV-afdeling kon worden geplaatst, kon de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie niet in redelijkheid beslissen die straf aan klager op te leggen, gelet op de omstandigheid dat klager inmiddels niet langer weigerde plaats te nemen in de EPC op de EZV en hij een contra-indicatie had voor een MPC. Het opleggen van een disciplinaire straf wegens het weigeren van een MPC moet naar het oordeel van de beroepscommissie onder die omstandigheden als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Uit de stukken volgt dat de bestreden disciplinaire straf is beëindigd op 27 september 2023, zodat klager uiteindelijk zeven dagen in een strafcel heeft verbleven. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming conform de standaardbedragen vaststellen op €87,50 voor zeven dagen verblijf in de strafcel (€12,50 per dag).
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €87,50.
Deze uitspraak is op 10 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter