Nummer 25/45935/JA
Betreft klager
Datum 12 mei 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[...], geboren op 16 februari 2007 (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: de directeur) heeft op 13 januari 2025 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 51d, aanhef en onder a, van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (Bjj) (hierna: a‑dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klagers raadsman, mr. Z. Yeral, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman, [...], manager opvoeding en behandeling bij de RJJI De Hartelborgt en [...], juridisch medewerker bij de RJJI De Hartelborgt, gehoord op de zitting van 29 april 2025 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klagers raadsman heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De manager opvoeding en behandeling is niet bevoegd om deze beslissing te nemen. Klager had bovendien in de gelegenheid moeten worden gesteld om een bezwaarprocedure te volgen, vóór de beroepsprocedure.
Er is geen sprake van een situatie die a-dwangbehandeling rechtvaardigt. Er is geen sprake van gevaar of dreigementen jegens derden en ook niet van een stoornis. Het gaat redelijk goed met klager. De incidenten die zich hebben voorgedaan zijn veroorzaakt door anderen, omdat zij kennelijk bekend waren met de feiten waarvan klager werd verdacht. Klager is nadien meerdere keren aangevallen en hij voelt zich onveilig. Klager valt geen verwijt te maken.
Het vermeende geschetste gevaar is bovendien van ondergeschikt belang. Klager verblijft in een RJJI en er wordt voor hem gezorgd. Het vermeende gevaar is in een RJJI onvoldoende voor a-dwangbehandeling.
Standpunt van de directeur
De manager opvoeding en behandeling is aangesteld als plaatsvervangend vestigingsdirecteur en daarmee bevoegd om dit besluit te nemen.
De beslissing is zorgvuldig en conform de procedure genomen. Klager is voldoende geïnformeerd over de mogelijkheden tot het indienen van bezwaar. De manager opvoeding en behandeling heeft op 2 en 8 januari 2025 met klager gesproken over de mogelijkheden tot bezwaar. Klagers advocaat en de Commissie van Toezicht (CvT) zijn geïnformeerd en een lid van de CvT heeft klager over de voorgenomen beslissing gesproken. Er zijn geen bezwaren ingediend, waarna de manager opvoeding en behandeling op 13 januari 2025 de beslissing heeft genomen.
De directeur begrijpt dat de beslissing ingrijpend is voor klager, maar de toepassing van a‑dwangbehandeling is subsidiair, proportioneel en doelmatig. Bij klager is volgens de psychiaters sprake van een psychotisch beeld met paranoïdie en agressie, dan wel het over zich afroepen van agressie. Er wordt veel structuur om klager heen gebouwd, maar behandeling met medicatie is de eerste keus behandeling voor psychotische stoornissen. Het was noodzakelijk dat klager zo snel mogelijk uit de psychose kwam, want hoe langer een psychose onbehandeld blijft, hoe ernstiger de gevolgen.
Inmiddels slikt klager vrijwillig zijn medicatie. Voorafgaand aan het besluit tot toepassing van dwangbehandeling slikte klager oraal medicatie, omdat hij anders een depot zou krijgen. Daarom was dwangbehandeling wel noodzakelijk.
3. De beoordeling
Formele punten vooraf
Tegen een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling staat rechtstreeks beroep bij de beroepscommissie open (artikel 77, vierde lid, van de Bjj). De stelling van klagers advocaat dat klager in de gelegenheid had moeten worden gesteld om een bezwaarprocedure te volgen, is dus onjuist. Volgens artikel 49e, eerste lid, van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen moet wel uiterlijk drie dagen voor het nemen van de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling in kennis worden gesteld van een voorgenomen beslissing en daarbij de gelegenheid worden gegeven bezwaar tegen eerstgenoemde beslissing te maken, waaraan is voldaan.
Klager meent dat de manager opvoeding en behandeling van de RJJI De Hartelborgt niet bevoegd is om een beslissing over a-dwangbehandeling te nemen, omdat zij geen directeur is. De directeur heeft echter (onweersproken) aangegeven dat de manager opvoeding en behandeling is aangesteld als plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Daarom is de beslissing bevoegd genomen (volgens artikel 4, vierde lid, onder j, van de Bjj).
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 51e, in verbinding met artikel 51d, aanhef en onder a, van de Bjj kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de jeugdige doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a‑dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft onderzocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 51e, tweede lid, van de Bjj overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Bij klager is sprake van ernstige paranoïde psychotische problematiek. Vanuit het psychotische beeld stelt hij zich dreigend en agressief op naar anderen. Er is geen behandelovereenkomst, omdat klager niemand wil toelaten. Dat zorgt voor voortdurend ernstig lijden en een stagnatie in zijn ontwikkeling. Het gevaar dat klagers stoornis veroorzaakt, was door bejegening en begeleiding redelijk goed afgewend op de afdeling waar klager sinds eind november 2024 verbleef. Toch was dit geen alternatief voor medicatie, aangezien het gevaar nog steeds aanwezig was. Behandeling met antipsychotica was volgens de psychiaters noodzakelijk om klagers psychose te behandelen en het gevaar weg te nemen. Uit de adviezen van de psychiaters komt naar voren dat klager weigert vrijwillig medicatie te nemen. Weliswaar neemt hij oraal zijn medicatie, maar dat deed hij destijds alleen omdat hij anders een depot zou krijgen. Van intrinsieke vrijwilligheid was dus geen sprake, wat maakt dat a-dwangbehandeling noodzakelijk was. De beroepscommissie begrijpt dat klager inmiddels wel vrijwillig zijn medicatie neemt en dwangbehandeling daarom niet meer nodig is.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een stoornis van de geestesvermogens. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a‑dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 12 mei 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. B.J.M. Frederiks, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter