Nummer 25/48131/SGA
Betreft verzoeker
Datum 6 mei 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Sittard (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van tien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het opzettelijk inslikken van een scheermesje, ingaande op 30 april 2025 om 15:40 uur en eindigend op 10 mei 2025 om 15:40 uur.
Verzoekers raadsman, mr. T. Straten, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (G2025-334).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Namens verzoeker is aangevoerd dat het psychisch niet goed met hem ging. Hij heeft vernomen dat zijn moeder in coma in het ziekenhuis ligt.
Uit de stukken, waaronder het schriftelijke verslag van 30 april 2025, komt naar voren dat verzoeker die dag opzettelijk een scheermesje heeft ingeslikt met als kennelijk doel het afdwingen van medicatie en/of het verkrijgen van medische behandeling. De directeur stelt dat door het handelen van verzoeker een onnodig beroep is gedaan op de medische hulpverlening. Dergelijk gedrag is volstrekt ontoelaatbaar binnen de inrichting en levert een ernstige verstoring van de orde, veiligheid en het zorgproces op binnen de inrichting, aldus de directeur. De directeur heeft na het opleggen van de disciplinaire straf op 1 mei 2025 een ordemaatregel opgelegd van zeven dagen plaatsing in een afzonderingscel met cameratoezicht, vanwege zorgen omtrent zijn gemoedstoestand. Tijdens het hoorgesprek heeft verzoeker aangegeven dat hij gestresst is, zichzelf heeft gesneden en druk in zijn hoofd is.
De voorzitter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 51, eerste lid, in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan de directeur een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel voor ten hoogste twee weken, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting of met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd als de gedetineerde niet voor het begaan van dergelijke feiten verantwoordelijk kan worden gehouden.
Op basis van de stukken is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt op grond waarvan de directeur hem een disciplinaire straf heeft kunnen opleggen. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het inslikken van het scheermesje, gezien verzoekers psychische gesteldheid zoals die uit de stukken naar voren komt, meer wijst op een uiting van wanhoop en dit niet kan worden aangemerkt als strafwaardig gedrag. Bovendien is aan verzoeker voor hetzelfde voorval ook een ordemaatregel opgelegd.
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing is naar het oordeel van de voorzitter zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de verdere tenuitvoerlegging daarvan te schorsen. De voorzitter zal het verzoek daarom toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang schorsen tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 6 mei 2025 gedaan door mr. M.L. Plas, voorzitter, bijgestaan door mr. L.M. Uljee, secretaris.
secretaris voorzitter