Nummer 24/45474/GA
Betreft [klager]
Datum 6 mei 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het gooien van etenswaren op de afdeling, ingaande op 20 januari 2024.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen heeft op 6 december 2024 het beklag ongegrond verklaard (OH-2024-61). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. L.C. de Lange, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Achterhoek, gehoord op de zitting van 11 april 2025 in de PI Achterhoek. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klagers raadsman heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid en dat hijzelf evenmin op de zitting aanwezig zou zijn. […], juridisch medewerker bij de PI Achterhoek, en […], stagiaire bij de PI Achterhoek, waren als toehoorders aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager persisteert bij wat hij in beklag heeft aangevoerd. In aanvulling daarop voert klager het volgende aan. Vanuit een meerpersoonscel, waarin onder andere klager verbleef, zouden etenswaren op de afdeling zijn gegooid. Klager heeft ontkend dat hij hierbij betrokken was. Zowel klager als zijn celgenoot zijn disciplinair gestraft. Niet is gebleken van individuele verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (vergelijk RSJ 16 juli 2007, 07/1033/GA). Het is niet vergelijkbaar met de situatie dat contrabande in een meerpersoonscel wordt aangetroffen. Dan is de redenering dat beide bewoners weten wat zich in hun cel bevindt en dat zij daarom daarvoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden. In dit geval gaat het om gedragingen van een celgenoot en dat is wezenlijk anders.
Klager verzoekt om de camerabeelden te mogen bekijken en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de etenswaren door het luikje van de meerpersoonscel van klager en zijn celgenoot zijn gegooid. Niet kan worden vastgesteld wiens armen zichtbaar waren op de camerabeelden. Klager en zijn celgenoot zijn gehoord en beiden ontkennen enige betrokkenheid. Beiden zijn verantwoordelijk gehouden voor het gooien van etenswaren. Door het gooien van etenswaren is het biljartlaken beschadigd en moest een nieuw biljartlaken worden gespannen.
3. De beoordeling
Verzoek inzake camerabeelden
Klager heeft verzocht om de camerabeelden te mogen bekijken. Klager betwist niet zozeer wat op de camerabeelden te zien zou zijn, maar hij meent dat hij hiervoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden. De directeur geeft aan dat uit de beelden niet kan worden opgemaakt bij wie de armen horen die zichtbaar zijn. Bovendien heeft klager geen belang meer bij toewijzing van zijn verzoek, gelet op het hiernavolgende oordeel. De beroepscommissie wijst
het verzoek om de camerabeelden te mogen bekijken daarom af.
Inhoudelijk
De directeur heeft de disciplinaire straf gebaseerd op wat op de camerabeelden is waar te nemen. Op de camerabeelden kan dus kennelijk alleen worden waargenomen dat de etenswaren vanuit klagers meerpersoonscel werden gegooid. Er zijn armen zichtbaar die door het luikje van de meerpersoonscel staken, maar op basis van de camerabeelden wordt niet duidelijk of klager, zijn celgenoot of beiden de etenswaren op de afdeling gooide(n). Zowel klager als zijn celgenoot ontkennen hiervoor verantwoordelijk te zijn. Voor het opleggen van een disciplinaire straf is vereist dat klager zelf, individueel, enig verwijt gemaakt moet kunnen worden. Nu niet duidelijk is dat klager (ook) met etenswaren heeft gegooid, is dat niet aannemelijk geworden en had klager niet disciplinair gestraft mogen worden (vergelijk RSJ 22 februari 2022, R-20/8053/GA).
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €87,50,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €87,50,-.
Deze uitspraak is op 6 mei 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. F. Sieders, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. R.A.E. van Noort, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
secretaris voorzitter