Nummer 25/46961/GV
Betreft [klaagster]
Datum 28 april 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klaagster] (hierna: klaagster)
1. De procedure
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 27 februari 2025 klaagsters verzoek om incidenteel verlof afgewezen.
Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Klaagsters raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft zich daarna gesteld en het standpunt van klaagster nader toegelicht.
De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klaagster heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten, zodat zij de hechtheid van de relatie met haar partner verder kan toelichten. De beroepscommissie wijst het verzoek af, omdat de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen.
Klaagster is sinds 8 september 2021 gedetineerd. Zij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek, wegens het medeplegen van moord. Daarnaast is aan haar een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 27 van de Regeling kan incidenteel verlof slechts worden verleend voor een bezoek aan een gedetineerde levenspartner, indien de gedetineerden elkaar ten gevolge van de detentie ten minste drie maanden niet hebben ontmoet.
In artikel 1, aanhef en onder i., van de Regeling staat dat onder levenspartner moet worden verstaan de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterende van voor de aanvang van de detentie.
Klaagster heeft verzocht om incidenteel verlof, omdat zij haar vriend/verloofde graag fysiek zou willen zien.
De beroepscommissie stelt vast dat er geen sprake is van een levenspartner zoals bedoeld in de Regeling. Klaagster is immers niet getrouwd met haar vriend (dat klaagster daartoe wel voornemens is maakt dat niet anders) en de relatie is niet voor de aanvang van klaagsters detentie begonnen.
Voor zover de raadsvrouw een vergelijking maakt met het bezoek zonder toezicht (BZT), in die zin dat in jurisprudentie van de beroepscommissie is bepaald dat een hechte en duurzame band ook kan worden vastgesteld zonder dat een samenlevingscontract of huwelijksakte wordt overgelegd of zonder dat wordt aangetoond dat sprake is van een geregistreerd partnerschap, overweegt de beroepscommissie als volgt.
Het BZT en het onderlinge gedetineerdenbezoek, hetgeen hier van toepassing is omdat klaagsters vriend ook gedetineerd is, zijn niet één op één vergelijkbaar. Om voor onderling gedetineerdenbezoek in aanmerking te kunnen komen, dient aan andere voorwaarden te worden voldaan dan bij een verzoek om BZT. Voor onderling gedetineerdenbezoek dient sprake te zijn van een levenspartner als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i., van de Regeling.
Klaagsters verzoek voldoet dus niet aan artikel 27 van de Regeling. Namens klaagster is echter ook een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarover overweegt de beroepscommissie als volgt.
De afwijzing van het gevraagde verlof kan worden aangemerkt als een inmenging op klaagsters recht op familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In het tweede lid van artikel 8 van het EVRM is bepaald dat inmenging is toegestaan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Klaagster is in eerste aanleg veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf vanwege het medeplegen van moord. Daarnaast is aan haar een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. Het delict heeft, vanwege de ernst daarvan, veel media-aandacht gehad. Naar het oordeel van de beroepscommissie rechtvaardigt dit een inmenging op klaagsters recht op familieleven.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing – ondanks de positieve adviezen van de inrichtingen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. G.C. Bos, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter