Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/43487/TA, 25 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/43487/TA

Betreft  [klager]

Datum  25 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers beklag ziet op het te laat verstrekken van (onderdelen van) zijn verpleegdedossier.

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 17 september 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PN 2024/64). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. C.J.J. Kwint en (telefonisch) […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 28 maart 2025 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Klager is in beklag gegaan omdat (onderdelen van) zijn verpleegdedossier zeer laat aan hem (zijn/) is verstrekt. Het behandelplan van 26 juli 2023 heeft klager op 12 maart 2024 ontvangen. De wettelijke aantekeningen van 1 oktober 2023 tot en met 1 januari 2024 zijn op 12 maart 2024 verstrekt en de wettelijke aantekeningen van 1 januari 2024 tot en met 1 april 2024 zijn door klager ontvangen op 29 mei 2024. Het behandelplan van 2 april 2024 is op 7 augustus 2024 aan klager verstrekt. Klager vindt het lastig om telkens lang te moeten wachten op de stukken, omdat hij last heeft van flashbacks en het lastig vindt om zich dingen te herinneren die langer geleden zijn.

Uit de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) en het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) volgt onmiskenbaar dat een verpleegde recht heeft op inzage in zijn verpleegdedossier. Hoewel in de Bvt en het Rvt geen termijn wordt genoemd waarin aan een verzoek tot inzage of het verstrekken van een afschrift moet worden voldaan, is de beroepscommissie eerder in RSJ 17 maart 2014, 13/2770/GA, ingegaan op het inzagerecht van gedetineerden. In RSJ 14 januari 2021, R-20/5707/TA, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens in het verpleegdedossier. De Wjsg noemt een termijn van vier weken net als de AVG (Algemene verordening gegevensbescherming). In lijn hiermee had de instelling klager binnen vier weken inzage moeten geven in zijn dossier, dan wel een afschrift moeten verstrekken van zijn behandelplan. Nu dit niet is gebeurd, is zijn recht voortkomend uit artikel 20 van de Bvt beperkt, zodat sprake is van een beperking van een recht als bedoeld in artikel 56, eerste lid, sub e, van de Bvt. Klager had daarom moeten worden ontvangen in zijn beklag en het beklag had voorts gegrond verklaard moeten worden. Een andersoortig oordeel betekent dat een verpleegde geen rechtsbescherming heeft indien een instelling geen uitvoering geeft aan een verzoek tot inzage. Klager verzoekt dan ook zijn beroep gegrond te verklaren en aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Namens het hoofd van de instelling is verwezen naar dat wat eerder in de beklagprocedure aan de orde is gekomen. Aanvullend is ter zitting aangegeven dat er binnen de instelling aandacht is gevraagd om de wettelijke aantekeningen en het behandelplan sneller te verwerken en indien gewenst te overleggen aan verpleegden. Het is voorstelbaar dat de wettelijke aantekeningen en het behandelplan een en ander kunnen losmaken bij de verpleegde en dat het lastig kan zijn als er al een lange termijn is verstreken. In onderhavig geval waren de wettelijke aantekeningen en het behandelplan nog niet vastgesteld, waardoor er ook geen inzicht in kon worden gegeven en de stukken ook niet verstrekt konden worden. Klager is terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie heeft het beroepschrift en de overige stukken in het dossier bestudeerd.

Op basis van deze stukken en van wat ter zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie klager terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag heeft verklaard op de grond dat geen sprake is van een (fictieve) beslissing tot weigering van het verstrekken van onderdelen van het verpleegdedossier. De wet stelt immers geen termijn waarbinnen dit moet gebeuren. De door klager in beroep gedane verwijzing naar eerdere uitspraken van de RSJ gaat niet op, nu die uitspraken gaan over reeds vastgestelde gegevens in het inrichtings- dan wel verpleegdedossier, terwijl het in deze zaak nu juist gaat over wettelijke aantekeningen en (geactualiseerde) behandelplannen die nog niet definitief waren vastgesteld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Met de beklagcommissie is de beroepscommissie wel van oordeel dat de instelling ervoor moet zorgen dat de wettelijke aantekeningen en het (geactualiseerde) behandelplan sneller dienen te worden verwerkt en verstrekt. Gelet op de namens het hoofd van de instelling ter zitting gegeven toelichting gaat de beroepscommissie ervan uit dat klager in het vervolg eerder inzicht krijgt in de hem betreffende wettelijke aantekeningen en zijn (geactualiseerde) behandelplan.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.

 

Deze uitspraak is op 25 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, dr. T. Jambroes en F.W. Post, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven