Nummer 24/38871/GA
Betreft [klager]
Datum 23 april 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege aangetroffen contrabande in zijn cel, ingaande op 13 november 2023.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 30 januari 2024 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2023-1341). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Klager heeft daarnaast verzocht om de (verdere) tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie te schorsen. De schorsingsvoorzitter heeft klagers verzoek afgewezen (RSJ 7 februari 2024, 24/38872/GA).
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Naar klagers idee is de beklagcommissie partijdig geweest en is de uitspraak onvoldoende onderbouwd. Klager stelt tijdens de beklagzitting verschillende punten naar voren te hebben gebracht waarover de beklagcommissie in de uitspraak niets heeft overwogen. De directeur verwijt klager dat het gaat om een handelshoeveelheid harddrugs. Klager stelt echter dat de aangetroffen substantie van zes gram geen MDMA (harddrugs) betreft. Volgens de persoon van wie hij de substantie kreeg was het hasj (softdrugs). Het had ook chocolade kunnen zijn. Klager heeft herhaaldelijk verzocht om de substantie te laten onderzoeken door een extern laboratorium, maar dat is niet gebeurd. Klager heeft zelfs om een politieonderzoek gevraagd, maar ook dat is niet gebeurd.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij wat hij in beklag heeft aangevoerd en sluit zich voor het overige aan bij de uitspraak van de beklagcommissie.
3. De beoordeling
Klager heeft in beroep aangevoerd dat de beklagcommissie procedurefouten heeft gemaakt doordat zij de zaak partijdig heeft behandeld en de uitspraak onvoldoende heeft onderbouwd. Eventuele procedurefouten van de beklagcommissie zijn voor de behandeling van het beroep niet relevant, omdat het beklag in beroep opnieuw wordt beoordeeld. De beroepscommissie gaat hieraan daarom voorbij.
Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf volgt dat de disciplinaire straf is opgelegd vanwege de aangetroffen contrabande in zijn cel, te weten een joint, zes gram harddrugs (MDMA), diverse opgespaarde medicatie en een flesje vrouwenparfum.
Er is naar aanleiding van het standpunt van klager een drugstest uitgevoerd op de aangetroffen substantie van zes gram. Deze substantie leek weliswaar op hasj, maar testte desondanks toch positief op MDMA. De beroepscommissie gaat ervan uit dat dit een voorlopig onderzoeksresultaat betrof. Klager heeft uitdrukkelijk ontkend dat het MDMA betrof. De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat een nader onderzoek in een goedgekeurd laboratorium is aangewezen als het voorlopig onderzoeksresultaat door de gedetineerde wordt betwist (vergelijk onder andere RSJ 17 februari 2015, 14/3049/GA). De beroepscommissie maakt uit het dossier op dat de aangetroffen substantie niet naar een goedgekeurd laboratorium is gestuurd voor nader onderzoek, maar dat deze nogmaals intern is onderzocht (met opnieuw een voorlopig onderzoeksresultaat). Hierdoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de aangetroffen substantie daadwerkelijk MDMA betrof, zoals de directeur stelt. Klager heeft op de beklagzitting van 15 december 2023 te kennen gegeven dat de substantie van zes gram hasj is. Nu er enkel voorlopige onderzoeksresultaten beschikbaar zijn, zal de beroepscommissie ervan uitgaan dat de substantie inderdaad hasj (softdrugs) betreft en geen MDMA (harddrugs).
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur klager in verband met de aangetroffen contrabande in redelijkheid disciplinair kunnen straffen, ook als ervan wordt uitgegaan dat de aangetroffen substantie van zes gram hasj betrof in plaats van MDMA. De opgelegde disciplinaire straf voor het op cel hebben van een joint, zes gram hasj, opgespaarde medicatie en een flesje vrouwparfum is niet als disproportioneel aan te merken.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 23 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. S.M. Krans, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
secretaris voorzitter