Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/44914/JA en 24/44916/JA, 18 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:18-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/44914/JA en 24/44916/JA

Betreft [klager]

Datum 18 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van

[klager], geboren op […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen

  1. de beslissing van 12 februari 2024 tot verlenging van de beperking van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, voor de duur van een week (Hb-2024-112);
  2. de beslissing van 26 februari 2024 tot verlenging van de beperking van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, voor de duur van een week (Hb-2024-116).

De beklagrechter bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse heeft op 22 november 2024 bij twee afzonderlijke uitspraken de klachten ongegrond verklaard (Hb-2024-112 en -116). De uitspraken van de beklagrechter zijn bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. K.R. Koopman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, […], afdelingshoofd bij de RJJI De Hartelborgt, en […], juridisch medewerker bij de RJJI De Hartelborgt, gehoord op de zitting van 13 maart 2025 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht. Drs. P.Th.H. Richelle, lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

Desgevraagd heeft de raadsvrouw op 7 januari 2025 gemeld dat klager er geen bezwaar tegen heeft dat de voorzitter van de beroepscommissie tevens heeft beslist op een eerder door klager in deze zaak gedaan schorsingsverzoek (RSJ 4 maart 2024, 24/39284/SJA).

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directeur heeft onvoldoende onderbouwd waarom de verlengingen van het aangepaste programma in het belang van klagers geestelijke of lichamelijke ontwikkeling en de uitvoering van zijn perspectiefplan zijn. Er wordt geschreven dat de hele groep op één niveau dient te zijn, voordat weer op een reguliere wijze kan worden gedraaid. Dat is geen individuele belangenafweging. Dat er in de nieuwe situatie meer tijd nodig is om de groepsnormen te hanteren en te houden aan groepsregels, is geen individuele belangenafweging. Er is niet opgenomen wat klager niet goed heeft gedaan in de groep en de verwachtingen van klager worden ook niet geëvalueerd.

Klager had er niets mee te maken dat de groepsleiding zich niet fijn voelde op de groep. De hele afdeling werd erop afgerekend. Klagers behandeling heeft drie weken vertraging opgelopen. De gedragswetenschapper zei dat zij op deze manier geen behandelrelatie aan kunnen gaan.

Klager verwijst naar de uitspraak van de beklagcommissie over de gegrond verklaarde klachten Hb-2023-195 en Hb-2023-201 tegen de beslissingen tot beperking van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten van respectievelijk 23 augustus 2023 en 29 augustus 2023.

Standpunt van de directeur

Klagers afdeling is geruime tijd onrustig geweest. De jeugdigen zweerden samen tegen de groepsleiding. Het personeel moet een connectie hebben met de jeugdigen om ze te kunnen behandelen, maar die was er niet. Er zijn veel incidenten geweest. Klager had daar een minimaal aandeel in.

Er zijn meerdere stappen gezet om een veilige werksfeer te creëren voor het personeel en om de behandeling van de jeugdigen te bevorderen. De inrichting heeft eerst collega’s verplaatst. Toen dat onvoldoende werkte, is de groepssamenstelling aangepast. Toen dat ook niet werkte hebben de jeugdigen een gesplitst programma gekregen. De afdeling bestaat uit acht jongens; er is per vier jongens een aangepast programma opgesteld.

De gedragswetenschapper heeft wel individueel naar elke jeugdige en diens behandelplan gekeken. Door het gesplitste programma had de gedragswetenschapper meer tijd om te bejegenen en te behandelen. De maatregelen waren bedoeld om de jeugdigen en het team de tijd te geven om een vertrouwensband op te bouwen en te werken aan een veilig klimaat. De grondslag is de orde en veiligheid in de inrichting. Het is belangrijk dat de jongens als groep samenwerken. Dus als een jeugdige individueel goed bezig is, kan hij dat overbrengen naar de andere jongens om een positieve sfeer te creëren. Alle jeugdigen hebben er last van als de groep niet lekker gaat. De groep was zo negatief dat iedereen daar wel een aandeel in had. Daar hebben ze individueel met de gedragswetenschapper aan gewerkt.

 

3. De beoordeling

Vanwege de inhoudelijke samenhang tussen de twee beroepen en klachten zal de beroepscommissie deze in één uitspraak beoordelen.

Wet- en regelgeving

De directeur kan een jeugdige voor een week beperken in de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, als dat noodzakelijk is in het belang van:

  1.  zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling;
  2.  de uitvoering van het hem betreffende perspectiefplan.

De directeur kan de beperking telkens met een week verlengen, als hij na een overleg met een gedragsdeskundige tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak nog bestaat. Dat staat in artikel 23, derde en vierde lid, van de Bjj.

De grondslag voor een beperking in de deelname van activiteiten kan dus niet zijn de orde en veiligheid van de afdeling, zoals in beide beslissingen (mede) staat vermeld en de directeur ter zitting heeft aangevoerd(vergelijk RSJ 12 maart 2009, 08/3306/JA).

Beklag a. eerste verlenging 12 februari 2024 (beroep 24/44914/JA)

De beroepscommissie is van oordeel dat deze beslissing onvoldoende gemotiveerd is. De beroepscommissie begrijpt dat het onder omstandigheden noodzakelijk kan zijn om een hele afdeling te beperken in activiteiten om een behandelklimaat en veilige sfeer te creëren, als andere interventies niet hebben gewerkt. Maar de directeur dient wel individueel te motiveren waarom voortzetting van een beperking in de deelname van activiteiten noodzakelijk is voor klagers geestelijke of lichamelijke ontwikkeling en/of zijn perspectiefplan.

Dat heeft de directeur (ook in beklag en beroep) onvoldoende gedaan. In de inhoudelijke toelichting van de gedragswetenschapper bij de beslissing van 12 februari 2024 wordt beschreven dat met het doseerprogramma wordt getracht een behandelklimaat te creëren, waarbij een ieder zich in veiligheid voldoende kan ontwikkelen en kan werken aan zijn eigen behandeltraject en wat er van klager in dat verband wordt verwacht. De directeur geeft geen blijk van een evaluatie van de mate waarin klager heeft voldaan aan die verwachtingen, die ook zijn beschreven in de beslissing van 5 februari 2024 waarbij het doseerprogramma werd opgelegd. De directeur voert weliswaar aan dat de gedragswetenschapper individueel naar elke jeugdige heeft gekeken, maar die enkele stelling kan zonder verdere onderbouwing, zoals het overleggen van verslaglegging of relevante onderdelen van het perspectiefplan van klager, niet gelden als voldoende individuele motivering voor de beperking van klager.

Beklag b. derde verlenging 26 februari 2024 (beroep 24/44916/JA)

De beroepscommissie is van oordeel dat ook deze beslissing onvoldoende gemotiveerd is. De beroepscommissie heeft in de stukken gezien dat in de periode vóór deze derde verlenging ernstige incidenten hebben plaatsgevonden. Klager is hiervoor disciplinair gestraft. Hoewel hieruit kan worden afgeleid dat klager zich niet aan de verwachtingen heeft gehouden, heeft de directeur dit niet gebruikt als motivering van de beslissing (ook niet in beklag en beroep). De motivering van de beslissing is nagenoeg dezelfde als die van de drie eerdere beslissingen en lijkt vooral te liggen in de groepsdynamiek en de veiligheid van de medewerkers. Zoals de beroepscommissie hierboven al oordeelde, is die motivering te algemeen en onvoldoende toegespitst op klager.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de beroepen gegrond verklaren, de uitspraken van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde vernietigen en de klachten alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de onvoldoende gemotiveerde beslissingen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep 24/44914/JA gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep 24/44916/JA gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 18 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter, dr. J.G. Vinke en mr. S.C.M. Wouda- van Velzen, leden, bijgestaan door A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven