Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/42962/GA, 16 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Dagprogramma  v

Nummer          24/42962/GA

Betreft [klager]

Datum 16 april 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld omdat het dagprogramma in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) per 6 juli 2023 is gehalveerd, waardoor klager onvoldoende dagprogramma aangeboden krijgt.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 19 augustus 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (VU 2023/1207). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, mr. M. Koper, waarnemer van klagers raadsvrouw, de juridisch medewerker en het afdelingshoofd van de PI Vught gehoord op de digitale zitting van 28 februari 2025.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het dagprogramma werd gewijzigd omdat er een gedetineerde bijkwam in de EBI. Daardoor moest klager opeens veel meer tijd in zijn verblijfsruimte doorbrengen. Klager meent dat niet is voldaan aan de wettelijke eisen. Hij kreeg eerder een uitgebreider programma aangeboden en heeft de directeur meermaals verzocht om het dagprogramma opnieuw uit te breiden. Daarop heeft hij geen beslissing van de directeur ontvangen. Omdat het uitblijven van een beslissing gelijk kan worden gesteld aan het nemen van een beslissing moet klager ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Klager verwijst naar artikel 10 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) en stelt dat hij in de EBI niet in een individueel regime maar in een regime van beperkte gemeenschap verbleef. Klager heeft altijd in groepen van drie, vier, of vijf medegedetineerden verbleven. Daarom golden andere uren en tijdschema’s dan voor iemand die in een individueel regime is geplaatst. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De EBI is aangewezen als inrichting met een individueel regime. De directeur bepaalt de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.

Op de afdeling waar klager verbleef wordt gewerkt met twee groepen, die afwisselend aan onderdelen van het dagprogramma kunnen deelnemen. Deze groepen bestonden op het moment van het beklag uit drie en twee gedetineerden. Langere tijd verbleven er vier gedetineerden op de afdeling, waardoor er een dubbel programma aangeboden kon worden. Ook met vijf gedetineerden is vanuit humaan oogpunt een uitgebreider dagprogramma aangeboden. De situatie liet deze gunst destijds toe. Maar toen de omstandigheden wijzigden is de directeur genoodzaakt geweest om met twee groepen te werken. De gedetineerden kregen niettemin het dagprogramma waarop men recht heeft. Voor het individuele regime geldt dat moet worden voldaan aan de eisen die in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) worden gesteld. Het dagprogramma voldeed daaraan.

 

3. De beoordeling

Wijziging dagprogramma

Klagers beklag ziet op een wijziging in het aangeboden dagprogramma in de EBI, waarbij het aantal aangeboden uren dagprogramma werd ingekort. Het beklag ziet in dit geval op een algemene regel. Voor het eerst in beroep is gesteld dat klager ‘meermaals aan de directeur heeft verzocht om het dagprogramma opnieuw uit te breiden’. Hoewel uit het dossier kan worden afgeleid dat klager de directeur heeft gevraagd om compensatie voor gemiste (arbeids)uren en het niet aanbieden van arbeid (waartegen klager ook beroep heeft ingesteld, zie RSJ 16 april 2025 24/42779/GA), vindt de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk dat klager de directeur heeft verzocht om een uitzondering voor hem te maken op de algemene regel. De beroepscommissie volgt klager daarom niet in de stelling dat sprake is van een verzuim of weigering om te beslissen, of een (impliciete) beslissing van de directeur op klagers verzoek.    

Tegen een algemene regel staat geen beklag open, tenzij die regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. De directeur heeft gesteld dat klager een dagprogramma van 19,5 uur per week wordt aangeboden. Dat heeft klager niet betwist.

 

Individueel regime

Klager heeft verwezen naar artikel 10 van de Regeling. Dat artikel is per 1 juli 2021 vervallen. Zoals de directeur naar voren heeft gebracht, is de EBI aangewezen als een inrichting met een individueel regime. Klager verbleef dus in een individueel regime. Artikel 21 van de Pbw bepaalt dat een gedetineerde die in een individueel regime is geplaatst in de gelegenheid wordt gesteld aan activiteiten deel te nemen, waarbij de directeur de mate bepaalt waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen. Daarom kan het ook in de EBI zo zijn dat gedetineerden in groepsverband aan activiteiten deelnemen, zoals klager kennelijk ook heeft gedaan.

 In tegenstelling tot het gemeenschapsregime (artikel 3 van de Penitentiaire maatregel (Pm)), is voor het individueel regime in de wet- en regelgeving niet specifiek geregeld hoeveel uur het dagprogramma minimaal dient te bevatten en hoeveel uren ten minste aan bepaalde activiteiten moeten worden besteed. Dat betekent dat voor de beantwoording van de vraag of het dagprogramma in strijd is met hogere wet- of regelgeving, het aan klager aangeboden dagprogramma moet worden getoetst aan de wettelijke normen die zijn neergelegd in de Pbw (vergelijk RSJ 7 november 2023, 22/27684/GA).

Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat het aan klager aangeboden dagprogramma niet voldeed aan de wettelijke normen zoals neergelegd in de Pbw.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 16 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. F.H.J. van Gaal, leden, bijgestaan door de secretaris.

   

 

  voorzitter

Naar boven