Nummer 25/47506/STA
Betreft [verzoeker]
Datum 4 april 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 1 april 2025 beslist dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a‑dwangbehandeling), voor de duur van zes maanden.
Verzoekers raadsman, mr. J.J. Lieftink, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van het hoofd van de instelling op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift.
2. De standpunten
Standpunt van verzoeker
Verzoeker is het niet eens met de a-dwangbehandeling. Hij is naar eigen zeggen niet psychotisch en hoeft daar ook geen (extra) medicatie voor. Hij wil niet meewerken aan zijn behandeling in de instelling, omdat hij zich hier niet veilig voelt. Hij wil graag een overplaatsing, maar de instelling wil daaraan geen medewerking verlenen. In de beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling is niet specifiek omschreven waar de psychotische klachten uit zouden bestaan en wat daar voor gevaren uit zouden kunnen voortkomen. Verder wordt door de instelling geen rekening gehouden met verzoekers suikerziekte type 2, waardoor het onvermijdelijk zal zijn dat zijn gewicht behoorlijk zal toenemen (is ook een van de bijwerkingen van quetiapine). Maar belangrijker nog is dat verzoeker een aangeboren hartafwijking heeft. Bij de laatste controle maakte de cardioloog zich ernstig zorgen over de toestand van het hart van verzoeker. In april 2025 is daarom een hartfilmpje gepland om de huidige toestand van het hart te beoordelen. Een hoge dosering quetiapine zou tot een abnormale hartslag kunnen leiden. Verzoeker wenst dan ook dat de afspraak van de cardioloog wordt afgewacht om de soort medicatie en de gevolgen ervan voor het hart met de cardioloog te kunnen bespreken. Gelet hierop is op dit moment sprake van een disproportionele beslissing en dient het schorsingsverzoek te worden toegewezen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
In het kader van agressie delicten heeft verzoeker een gemaximeerde tbs-maatregel opgelegd gekregen. Verzoeker is gedurende de strafprocedure in het Pieter Baan Centrum geobserveerd, maar heeft hierbij elke medewerking geweigerd. Desondanks is geconcludeerd dat bij verzoeker sprake is van een ernstige psychische stoornis, in combinatie met ernstige agressie, gecompliceerd door problematisch middelengebruik. Het is de taak van de instelling om verzoeker tegen de tijd dat de maatregel eindigt, veilig weer te laten terugkeren in de maatschappij. Op dit moment zijn er grote zorgen om verzoeker aangezien hij al geruime tijd niet wil worden behandeld en weigert inzicht te geven in zijn denken. Indien verzoeker niet wordt behandeld is het voor de instelling onmogelijk om te werken aan het terugdringen van het recidivegevaar. Het gevolg zal een uitzichtloos verblijf in de instelling zijn waarbij na het van rechtswege eindigen van de tbs, de kans groot is dat verzoeker in een psychotische toestand opnieuw een gewelddadig delict zal plegen. Er zijn verschillende pogingen gedaan om contact op te bouwen en om met verzoeker in gesprek te komen. Dit is niet gelukt. Verzoeker heeft nooit meegewerkt aan een inventarisatie van zijn behandelgeschiedenis en weigert toestemming te geven om informatie over eerdere (medicamenteuze) behandelingen op te vragen. In de tussentijd blijft er vanuit verzoeker een sluimerende dreiging bestaan, ook in de richting van personeel. Binnen de a-dwangbehandeling zal gepoogd worden om de keuze van het anti psychotische middel samen met verzoeker te maken en zal bij de keuze van het middel rekening gehouden worden met de lichamelijke gezondheid van verzoeker en de invloed van het gekozen middel op deze gezondheid. Voor nu is gekozen voor een middel dat verzoeker al inneemt, waarbij alleen de dosering verhoogd zal worden omdat dit een anti psychotisch effect heeft. Deze verhoging is afgestemd met verzoeker. Indien orale inname overeengekomen kan worden of indien de beoogde medicatie alleen in orale vorm beschikbaar is, zal onderzocht worden of er sprake is van therapietrouw middels verplichte bloedspiegelcontroles. Mocht er sprake zijn van geen of onvoldoende therapietrouw, dan zal overgestapt worden naar een depotpreparaat of naar een injecteerbare vorm van het beoogde antipsychoticum. Overigens staat de a-dwangbehandeling het laten maken van een hartfilmpje niet in de weg. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
3. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het hoofd van de instelling slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De a-dwangbehandeling is erop gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, aanhef en onder b, van de Bvt.
Ingevolge artikel 16c, vierde lid, Bvt kan een a-dwangbehandeling voor ten hoogste een periode van drie maanden worden opgelegd.
Gelet op de stukken, waaronder de verklaringen van de behandelend psychiater en een psychiater die niet bij de behandeling van verzoeker betrokken was, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker vanuit de bij hem vastgestelde stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis verzoeker doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Daarbij voldoet de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan de daaraan te stellen eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Door de instelling is toegelicht dat rekening zal worden gehouden met verzoekers fysieke toestand. In hoeverre de instelling rekening kan houden met verzoekers fysieke toestand, is evenwel afhankelijk van de medewerking van verzoeker en de mate waarin hij inzicht geeft in zijn behandelgeschiedenis en in zijn denken. De bestreden beslissing kan dan ook niet worden aangemerkt als zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is om op dit moment over te gaan tot schorsing van die beslissing. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen, voor zover dea-dwangbehandeling een periode van drie maanden niet te boven gaat.
In de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing staat dat de a-dwangbehandeling voor de duur van zes maanden is opgelegd. De voorzitter ziet dit niet als kennelijke verschrijving nu de duur vetgedrukt is weergegeven. De bestreden a-dwangbehandeling is derhalve voor een periode van meer dan drie maanden opgelegd.
Voor zover de opgelegde a-dwangbehandeling een periode van drie maanden te boven gaat, is de bestreden beslissing in strijd met de Bvt. De voorzitter zal daarom het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen voor zover de
a-dwangbehandeling een periode van drie maanden te boven gaat. Mocht na drie maanden de a-dwangbehandeling nog noodzakelijk zijn, dan kan een beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling worden genomen.
4. De uitspraak
De voorzitter:
- wijst het verzoek af voor zover de a-dwangbehandeling de termijn van drie maanden niet te boven gaat;
- wijst het verzoek toe voor zover de duur van de a-dwangbehandeling voor meer dan drie maanden is opgelegd.
Deze uitspraak is op 4 april 2025 gegeven door mr. D. van der Sluis, voorzitter, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
secretaris voorzitter