Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39526/GA, 1 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39526/GA

Betreft klager

Datum 1 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij stelselmatig wordt gefouilleerd na het sportmoment.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 5 maart 2024 het beklag ongegrond verklaard (VU 2023/1394). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Een belangenafweging omtrent de noodzaak voor het fouilleren ontbreekt, waardoor sprake is van routinematig fouilleren. Klager kan geen voorwerpen meebrengen naar de sportruimte, omdat hij al bij het verlaten van zijn cel wordt gefouilleerd en op tal van andere momenten controles aan het lichaam plaatsvinden. Ook andere gedetineerden worden op deze wijze gecontroleerd, waardoor kan worden aangenomen dat zij geen voorwerpen meebrengen naar de sportruimte. Verder wordt de sportruimte uitvoerig gecontroleerd vóór en nadat klager de ruimte mag betreden. Ook hebben de sportattributen in deze sportruimte geen ruimtes waarin contrabande kan worden verstopt. Daarnaast is er rechtstreeks toezicht gedurende het hele sportmoment door tenminste twee inrichtingsmedewerkers. Verder is klager de enige gedetineerde die in de sportruimte wordt toegelaten. Ook beschikt de sportruimte over cameratoezicht. Tot slot kan op indicatie – als men twijfelt over een beweging van klager - meteen en ter plekke worden besloten tot fouillering of het bekijken van de camerabeelden.

Het structureel fouilleren na het sportmoment is onredelijk en onbillijk. Niet is gebleken van een noodzaak voor fouillering. Het is onmogelijk dat voorwerpen worden achtergelaten of dat klager voorwerpen ongezien kan oppakken, wegstoppen en meenemen. Nu geen noodzaak bestaat, wordt inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van klager zoals is neergelegd in artikel 11 van de Grondwet en artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Voor zover het fouilleren na het sportmoment is vastgelegd in de huisregels van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de PI Vught, is dat in strijd met genoemde hogere wet- of regelgeving.

Standpunt van de directeur

Gelet op de hoge (maatschappelijk onaanvaardbare) risico's die ten aanzien van gedetineerden in de EBI bestaan, is het noodzakelijk om volledige zekerheid te hebben dat wanneer gedetineerden zich in andere ruimtes hebben bevonden, zij geen voorwerpen hebben kunnen achterlaten of meenemen. Een briefje met een boodschap of object hoeft niet groot te zijn om toch een risico te kunnen vormen voor de orde en veiligheid in de inrichting. Door EBI-gedetineerden na het verlaten van de andere ruimte te fouilleren, kan zoveel mogelijk worden voorkomen dat verboden voorwerpen terug de cel in worden meegenomen. Klager wordt sinds hij is overgeplaatst naar een andere afdeling niet meer bij terugkomst voor zijn cel gefouilleerd, maar al bij de sportruimte op een andere afdeling, dus voordat hij naar zijn eigen afdeling wordt gebracht. Het gaat niet om een nieuwe, extra of stelselmatige fouillering, maar om de toepassing van een algemene regel die voor alle in de EBI verblijvende gedetineerden geldt.

Klager miskent dat de fouillering noodzakelijk is en dat (dus) geen sprake is van stelselmatig fouilleren. Dat klager bij het verlaten van zijn cel ook wordt gefouilleerd om vast te stellen dat hij geen voorwerpen meeneemt als hij zich door de EBI begeeft, maakt niet dat er geen noodzaak meer bestaat voor de fouillering bij het verlaten van de sportruimte. Het gaat er juist om dat wordt vastgesteld dat klager niets mee terug naar zijn cel neemt. Dat gebeurt door de ruimte te controleren én te controleren of klager niets bij zich heeft. In tegenstelling tot wat klager lijkt te menen, is de sportruimte niet exclusief voor hem. Dat andere gedetineerden die van de sportruimte gebruikmaken ook worden gefouilleerd, wil niet zeggen dat zij er niet toch in zouden kunnen slagen iets voor klager achter te laten. Er moet immers worden voorkomen dat er iets over het hoofd wordt gezien.

 

3. De beoordeling

De directeur is op grond van artikel 29, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet bevoegd om een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken (fouilleren).

Klager stelt dat sprake is van stelselmatig fouilleren. Voor vertrek naar de sportzaal wordt hij gefouilleerd. Na het sporten wordt hij wederom gefouilleerd, terwijl hij gedurende het sportmoment onder rechtstreeks toezicht staat.

Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat klager sinds een aantal maanden op een nieuwe afdeling verblijft. Deze afdeling heeft geen eigen luchtplaats of sportzaal. Klager wordt daarom van een andere afdeling naar de sportzaal gebracht. Bij de eerste sportmomenten werd klager bij terugkomst op zijn eigen afdeling voor zijn cel gefouilleerd. Nu klager zich na het sporten door de EBI kan bewegen – zonder dat zeker was gesteld dat hij geen verboden voorwerpen bij zich had – wordt klager niet meer pas bij terugkomst voor zijn cel gefouilleerd, maar direct na afloop van het sportmoment. Bij zijn eigen cel vindt geen (tweede) fouillering plaats. Voor andere gedetineerden in de EBI geldt ook dat als zij op een andere afdeling hebben gesport of gelucht zij direct na afloop worden gefouilleerd.

De beroepscommissie overweegt als volgt.

In artikel 6.4 van de huisregels is opgenomen:

“Voorts wordt u telkens aan uw kleding onderzocht zodra u in fysiek contact komt met het personeel of overige personen die in de inrichting werkzaamheden verrichten.”

Naar het oordeel van de beroepscommissie betreft het fouilleren van klager direct na afloop van het sportmoment en alvorens hij door het inrichtingspersoneel wordt teruggebracht naar zijn eigen cel de concrete toepassing van een algemene (huis)regel. Tegen (de concrete toepassing van) een algemene regel staat geen beklag open, tenzij deze regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving (vergelijk RSJ 21 november 2023, 22/27740/GA). Daarvan is in dit geval geen sprake.

De noodzaak van het fouilleren is gelegen in het voorkomen dat gedetineerden heimelijk voorwerpen meenemen naar hun eigen cel waarvan het inrichtingspersoneel niet op de hoogte is. Het fouilleren vindt dus plaats in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak om klager te fouilleren na afloop van het sportmoment voldoende aannemelijk geworden. De voornoemde algemene (huis)regel is niet in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarbij neemt de beroepscommissie mede in aanmerking dat het fouilleren een relatief beperkte inbreuk op de lichamelijke integriteit vormt in vergelijking met bijvoorbeeld een visitatie. Nu niet is gebleken van strijd met hogere wet- of regelgeving zal de beroepscommissie de uitspraak vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 

Deze uitspraak is op 1 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door secretaris.

  

voorzitter

Naar boven