Nummer 24/44170/GM
Betreft verzoeker
Datum 3 april 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
verzoeker (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat zijn CEA-waarde niet wordt getest in verband met de aanwezigheid van het Lynch‑syndroom.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. F.J. Poppelaars-Hoogenraad, en het hoofd zorg namens de inrichtingsarts gehoord op de digitale zitting van 20 februari 2025.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager lijdt aan het syndroom van Lynch. Dit is een erfelijke aandoening die de kans op onder andere darmkanker verhoogt. Klager heeft meerdere keren verzocht om een afspraak voor bloedafname, maar zijn verzoek is afgewezen. De zorg aan gedetineerden dient gelijkwaardig te zijn aan de zorg in de vrije samenleving. Door hem een bloedtest te weigeren, is aan dit uitgangspunt niet voldaan. Zijn moeder heeft de test wel gedaan en haar arts heeft geadviseerd klager dezelfde test te laten doen. Op die manier kan de aanwezigheid van niet alleen darmkanker, maar ook andersoortige kanker worden opgespoord. Klager maakte zich zorgen omdat hij bloed in zijn ontlasting had.
De inrichtingsarts heeft telefonisch contact gehad met de maag-darm-lever (MDL)-arts en met de oncoloog. Beiden gaven aan dat een CEA-bepaling niet zinvol is, zeker niet bij rokers – maar klager is geen roker –, maar dat zij verder onderzoek adviseerden op geleide van de klachten. Klager is vervolgens gezien door een andere arts die hem heeft doorverwezen naar een MDL‑arts voor het maken van een scopie. De scopie is gericht op het vinden van darmkanker en geen onderzoek naar andersoortige kanker. De CEA-waarde alleen is niet betrouwbaar voor het stellen van een diagnose, maar kan wel een hulpmiddel zijn om de uitgebreidheid van de kanker te beoordelen. Het bloedonderzoek zal daarom altijd worden gedaan in combinatie met andere onderzoeken. Het ligt dus in de rede bloedonderzoek in combinatie met een scopie te doen.
Standpunt van de inrichtingsarts
Klagers zorgen zijn door verpleegkundigen, huisartsen en medisch specialisten serieus genomen. De inrichtingsarts heeft contact opgenomen met medisch specialisten in het ziekenhuis en klager is door een andere huisarts gezien. Met klager zijn verschillende gesprekken gevoerd. Klagers medisch dossier is tijdens het bemiddelingsgesprek stap voor stap doorgenomen en aan klager is uitgelegd waarom er bepaalde keuzes zijn gemaakt. Klager kon daarop reageren en vragen stellen. Aan klager is voldoende zorg geboden. Klager is niet naar de afspraak van de MDL-arts gegaan.
3. De beoordeling
Uit het medisch dossier en wat is besproken op de zitting blijkt dat klager de inrichtingsarts heeft verzocht om het carcino‑embryonaal antigeen (CEA) te bepalen omdat hij bekend is met het Lynch‑syndroom. Bij het Lynch‑syndroom (HNPCC‑Lynch) is sprake van een aangeboren verhoogd risico op met name darmkanker. Klager maakte zich zorgen vanwege zijn medische voorgeschiedenis – bij hem is in 2007 een tumor in/bij zijn darmen verwijderd – en het advies van de behandelaar van zijn moeder om zich vanwege zijn erfelijke aandoening te laten testen. De inrichtingsarts heeft de MDL‑arts en de oncoloog geraadpleegd. Zij stelden zich op het standpunt dat het bepalen van de CEA-waarde niet zinvol is en dat op geleide van de klachten eventueel verder onderzoek zou moeten worden gedaan. Klager is daarna nog gezien door een andere inrichtingsarts, aan wie klager vertelde dat hij bloed in zijn ontlasting had. Die arts heeft klager vervolgens verwezen naar de MDL‑arts voor een scopie, maar daar is klager niet naar toegegaan.
De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts, die de MDL‑arts en de internist‑oncoloog heeft geraadpleegd en klager een second opinion bij een andere huisarts heeft aangeboden, zorgvuldig heeft gehandeld. De medisch specialisten in het ziekenhuis achten het bepalen van de CEA-waarde niet zinvol en hun uitleg is aan klager overgebracht. Een CEA‑test is aangewezen tijdens de aanwezigheid van een kwaadaardige tumor en als controlemiddel na de behandeling van kanker tijdens een opvolgperiode van tien jaar, maar daarna niet meer. Klager is verwezen naar de MDL-arts voor een scopie in verband met rectaal bloedverlies, bij welk onderzoek klager wel gebaat was maar waar hij niet is verschenen.
Het handelen van de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 3 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
Secretaris Voorzitter