Nummer 25/47251/SGA
Betreft klager
Datum 28 maart 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard (hierna: verzoeker)
1. De procedure
klager (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen het niet mogen invoeren van een luchtreiniger.
De beklagrechter bij de PI Heerhugowaard heeft op 20 maart 2025 het beklag gegrond verklaard (ZB-2024-789).
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die uitspraak.
De voorzitter heeft klager in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het schorsingsverzoek te reageren, maar daarvan heeft klager geen gebruikgemaakt. Daarnaast heeft de voorzitter kennisgenomen van het beroepschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van de beklagrechter slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht.
De beklagrechter heeft klagers beklag gegrond verklaard. Daarbij is door de beklagrechter overwogen dat een luchtreiniger niet op de lijst staat met toegestane voorwerpen dan wel de lijst met verboden voorwerpen in de inrichting. In dat geval moet de directeur een zorgvuldige belangenafweging maken bij het nemen van een beslissing. De beklagrechter heeft geoordeeld dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een luchtreiniger een dusdanig risico vormt voor de orde en veiligheid in de inrichting dat dit zwaarder dient te wegen dan klagers persoonlijke (medische) belang bij het mogen invoeren van een luchtreiniger.
Verzoeker voert aan dat een luchtreiniger inderdaad niet op de lijst staat met toegestane voorwerpen dan wel de lijst met verboden voorwerpen in de inrichting. Omdat het een medische kwestie betreft, is verzoeker over het invoeren van de luchtreiniger geadviseerd door de inrichtingsarts. De inrichtingsarts heeft geen indicatie gegeven dat het gebruik van de luchtreiniger noodzakelijk is voor klager en evenmin zijn de door klager benoemde voordelen van de luchtreiniger ondersteund door de inrichtingsarts. Verder voert verzoeker aan dat een luchtreiniger op cel niet wenselijk is in het belang van het handhaven van de orde en veiligheid in de inrichting. Het betreft hier een voorwerp buiten het standaard celinventaris en bij celcontroles zal hiervoor extra aandacht moeten zijn, zeker nu een luchtreiniger moeilijk te controleren is op de aanwezigheid van contrabande. Daarnaast kan het toestaan van voorwerpen buiten de standaard celinventaris leiden tot een precedent dat andere gedetineerden mogelijk willen aanvoeren om voorwerpen op cel te krijgen, wat de beheersbaarheid van de inrichting zou kunnen ondermijnen.
Verder voert verzoeker aan dat er kosten gemaakt moeten worden voor het verzegelen van de luchtreiniger en dat verzoeker verantwoordelijk is voor de vergoeding van eventuele schade als gevolg van inspecties op contrabande.
Naar het oordeel van de voorzitter heeft verzoeker voldoende gemotiveerd waarom hij op dit moment een spoedeisend belang heeft bij het handhaven van de ‘status quo’, in die zin dat het invoeren van een luchtreiniger niet plaatsvindt totdat de beroepscommissie de kwestie in de bodemprocedure inhoudelijk heeft kunnen beoordelen om te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen intreden. De voorzitter zal het verzoek daarom toewijzen en de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagrechter schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagrechter met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.
Deze uitspraak is op 28 maart 2025 gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter