Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/42140/GB, 1 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/42140/GB

Betreft [klager]

Datum 1 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft de (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 1 mei 2024 verzocht om hem in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) te plaatsen.

Klagers raadsvrouw, mr. A. van Wijk, heeft op 24 juli 2024 namens klager beroep ingesteld tegen – zo begrijpt de beroepscommissie – de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen op klagers verzoek.

Verweerder heeft op 30 juli 2024 klagers verzoek toegewezen.

 

2. De beoordeling

Hoewel verweerder inmiddels op het verzoek heeft beslist en klager inmiddels in vrijheid is gesteld, zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk beoordelen, omdat in beroep (tijdig) is verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Verweerder stelt dat dat verzoek de ontvankelijkheid niet redt, omdat het verzoek om een tegemoetkoming zich richt op de duur van klagers verblijf in een reguliere inrichting en niet op het uitblijven van de beslissing. De beroepscommissie vat het verzoek evenwel op als mede te zijn gericht tegen het uitblijven van de beslissing, omdat dat samenhangt met de duur van klagers verblijf in een reguliere inrichting.

Op grond van artikel 18, derde lid, in verbinding met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), moet verweerder binnen zes weken een beslissing nemen op het ingediende verzoekschrift. Dit is niet gebeurd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Nu inmiddels op het verzoek is beslist, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek.

Ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt. Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding om enkel vanwege het niet-tijdig beslissen door verweerder een tegemoetkoming toe te kennen. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval sprake, omdat uit de stukken blijkt dat klagers jeugddetentie op 29 april 2024 al is aangevangen, klager verweerder op 1 mei 2024 heeft verzocht om plaatsing in een JJI en verweerder pas op 30 juli 2024 heeft beslist om klager op de wachtlijst van een JJI te plaatsen. Klager heeft mede als gevolg daarvan van 29 april 2024 tot zijn vrijlating op 26 oktober 2024 in een volwasseninrichting verbleven. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van €40,-.

Ten overvloede en voor zover klagers raadsvrouw in beroep stelt dat het beroep zich mede richt tegen het gegeven dat de overplaatsing niet heeft plaatsgevonden, geldt dat zowel de Pbw als de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen geen beroepsprocedure kent die betrekking heeft op het feitelijk realiseren van een (over)plaatsing na een selectiebeslissing.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

 

Deze uitspraak is op 1 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven