Nummer 24/38593/GA
Betreft [klager]
Datum 17 april 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van softdrugs in zijn cel, ingaande op 14 juni 2023.
De beklagrechter bij de locatie Roermond heeft op 16 januari 2024 het beklag ongegrond verklaard (R-2023-308). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman en de directeur van de locatie Roermond in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Klager heeft geen (bekende) woon- of verblijfplaats in Nederland en kon daarom niet in de gelegenheid gesteld worden om zijn standpunt schriftelijk nader toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Op 31 mei 2023 heeft er een celinspectie plaatsgevonden, waarna de directeur twee disciplinaire straffen aan klager heeft opgelegd, namelijk veertien dagen opsluiting in een strafcel vanwege twee aangetroffen mobiele telefoons en zeven dagen opsluiting in eigen cel vanwege 4,6 gram hasj. Het aantreffen van meerdere verboden voorwerpen in één verblijfsruimte tijdens dezelfde celinspectie is één feit waarvoor slechts één disciplinaire straf kon worden opgelegd (vergelijk RSJ 23 april 2019, R-18/2237/GA). De duur van de twee disciplinaire straffen bedraagt in totaal 21 dagen en daarmee is de maximale duur van artikel 51, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) overschreden. Er is sprake van rechtsongelijkheid en willekeur, want de directeur legt door zijn uitleg van het begrip ‘feit(en)’ hogere disciplinaire straffen op dan directeuren van andere inrichtingen.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
Tijdens de celinspectie is met behulp van de drugshond 4,6 gram hasj aangetroffen en bij het visiteren van klager zijn twee mobiele telefoons aangetroffen. Klager heeft het bezit van deze contrabande erkend. Eerder heeft de beroepscommissie geoordeeld dat cumulatie van disciplinaire straffen mogelijk is indien sprake is van naar hun aard verschillende feiten en gedragingen (vergelijk RSJ 15 september 2016, 16/1782/GA). Het voorhanden hebben van twee mobiele telefoons en hasj zijn twee verschillende feiten. De telefoons worden gebruikt als communicatiemiddel en hasj kan zowel voor eigen gebruik als voor handel zijn bedoeld. Er is geen sprake van een niet-toelaatbare combinatie van disciplinaire straffen, nu het nadrukkelijk om twee verschillende feiten gaat waarvoor separaat kan en mag worden gestraft. Uit vaste jurisprudentie volgt dat veertien dagen opsluiting in een strafcel gebruikelijk is bij het aantreffen van een telefoon (zie bijvoorbeeld RSJ 22 september 2023, 22/29282/GA, en RSJ 31 oktober 2022, 21/23740/GA). In dit geval zijn er zelfs twee mobiele telefoons aangetroffen. De aangetroffen hasj betreft een nieuw strafbaar feit waarvoor zeven dagen opsluiting in eigen cel volstaat.
3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat bestraffing per feit plaatsvindt, maar dat de wet geen aanknopingspunt biedt voor beantwoording van de vraag of een samenstel van handelingen en/of omstandigheden moet worden aangemerkt als één strafwaardig feit dan wel als afzonderlijk strafwaardige feiten. Indien er verschillende penitentiaire verbods- en/of gebodsnormen zijn overtreden, kan iedere overtreding van een norm in beginsel worden aangemerkt als één strafwaardig feit, zodat bij meerdere normovertredingen sprake kan zijn van meerdere strafwaardige feiten. Dit is slechts anders in het uitzonderlijke geval dat de feiten een zodanig sterke samenhang vertonen dat er geen verschil is in tijd, plaats, verwijt en te beschermen rechtsgoed (vergelijk RSJ 1 april 2021, R-20/7546/GA e.v., en RSJ 23 april 2019, R-18/2237/GA).
De hier aan de orde zijnde handelingen en/of omstandigheden vertonen samenhang voor wat betreft de tijd en de plaats. Het aanwezig hebben van de twee mobiele telefoons respectievelijk de softdrugs hebben immers min of meer plaatsgevonden op dezelfde tijd en dezelfde plaats, ook al zijn de mobiele telefoons bij visitatie van klager aangetroffen en de softdrugs in de cel van klager. De handelingen en omstandigheden vertonen echter voor het overige geen sterke samenhang. Er is geen sprake van een uitzonderlijk geval zoals hiervoor bedoeld. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur het aanwezig hebben van de twee mobiele telefoons respectievelijk softdrugs op cel als afzonderlijk strafwaardige feiten mocht aanmerken.
De totale strafoplegging van 21 dagen is gelet hierop niet in strijd met de wet. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de opgelegde disciplinaire straf voor het aantreffen van hasj
– naast de disciplinaire straf voor het aantreffen van twee mobiele telefoons – redelijk en billijk is. De beroepscommissie heeft in dit kader acht geslagen op de Memorie van Toelichting bij de Pbw. Hieruit volgt dat de wetgever bij cumulatie van straffen heeft beoogd de strafoplegging door de directeur in haar geheel te laten beoordelen op de ingrijpendheid hiervan voor de gedetineerde in relatie tot de ernst van het disciplinaire vergrijp (zie Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 68-69). In dit geval is aan klager veertien dagen opsluiting in een strafcel vanwege het aantreffen van twee mobiele telefoons en zeven dagen opsluiting in zijn eigen cel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van 4,6 gram hasj opgelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat deze strafoplegging, rekening houdend met de ingrijpendheid van deze cumulatie voor klager, niet onredelijk is gezien de aard en ernst van de overtredingen. Het is de beroepscommissie, anders dan klager stelt, niet gebleken dat sprake is van rechtsongelijkheid en willekeur.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 17 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. S.M. Krans, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
secretaris voorzitter