Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/43599/GA, 26 maart 2025, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/43599/GA

Betreft [klager]

Datum 26 maart 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

  1. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege de vondst van contrabande op klagers (meerpersoons)cel, ingaande op 30 juni 2024 (S-2024-477);
  2. de beslissing van 1 juli 2024 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (S-2024-523).

De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 18 september 2024 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. F.L.C. Schoolderman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 18 februari 2025 in het Justitieel Complex Zaanstad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid. De directeur van de locatie De Schie heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

Op 17 februari 2025 heeft de beroepscommissie (met spoed) nadere inlichtingen bij de directeur opgevraagd. De beroepscommissie heeft de nadere inlichtingen op 18 februari 2025 ontvangen en zij heeft de inhoud daarvan ter zitting voorgehouden aan klagers raadsvrouw.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten onrechte is geconcludeerd dat klager (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aangetroffen contrabande. Uit de verslaglegging moet namelijk blijken waar en onder welke omstandigheden de contrabande is aangetroffen om te kunnen bepalen of beide gedetineerden hiervoor daadwerkelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden (zie RSJ 10 juni 2015, 15/0374/GA en RSJ 26 maart 2019, S-19/1341/SGA). Uit de verslaglegging in de onderhavige zaak blijkt op geen enkele wijze waar en onder welke omstandigheden de contrabande is aangetroffen. De cannabis kan op basis van deze informatie dan ook niet aan klager worden toegerekend. Hiernaast ontkent klager vanaf het begin af aan en gemotiveerd dat de cannabis van hem is. Ten aanzien van beide beslissingen komt de grondslag dus te vervallen. Ten aanzien van de beslissing tot niet-promoveren geldt bovendien dat deze beslissing disproportioneel is. Er is slechts sprake van één strafwaardig feit en daarmee is geen sprake van het vereiste van structureel ongewenst gedrag (zie RSJ 29 oktober 2020, R-19/4999/GA). De beslissing om klager niet te promoveren klemt temeer nu hij door zijn diabetes type 1 een arbeidsongeschiktheidstatus heeft. Door deze beslissing wordt klager onredelijk zwaar in zijn belangen getroffen.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij, zo begrijpt de beroepscommissie, wat hij over deze klachten in de beklagprocedure heeft aangevoerd.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Op grond van artikel 51, eerste lid, in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen indien deze betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kunnen beide gedetineerden verantwoordelijk worden gehouden voor de vondst van contrabande op hun cel, tenzij aannemelijk is dat één van hen geen enkel verwijt treft. In verband daarmee is het van betekenis dat in een verslag over het aantreffen van de voorwerpen op cel duidelijk wordt beschreven welke voorwerpen op welke plaats en onder welke eventuele nadere omstandigheden zijn aangetroffen. Hieruit kan bijvoorbeeld blijken dat het voorwerp voor één of voor beide gedetineerden zichtbaar was of dat het voorwerp zich op een eenvoudig toegankelijke plaats bevond en dat de ontkenning van wetenschap van klager, gezien de omstandigheden, al dan niet aannemelijk is.

In de onderhavige zaak is een smartphone, een bijbehorende oplader en 1,44 gram cannabis op klagers meerpersoonscel aangetroffen. Klagers celgenoot heeft erkend dat de smartphone en oplader van hem waren. Volgens klagers raadsvrouw is naar haar weten klagers celgenoot met deze voorwerpen in zijn handen aangetroffen. Gelet op het verweerschrift van de directeur begrijpt de beroepscommissie dat klager alleen (mede)verantwoordelijk wordt gehouden voor de aangetroffen cannabis.

In het schriftelijk verslag dat aan de bestreden disciplinaire straf ten grondslag ligt, is beschreven dat de 1,44 gram cannabis is aangetroffen in een pakje shag, maar niet is beschreven waar het pakje shag is aangetroffen en onder welke omstandigheden. Ook in de beklag- en beroepsprocedure heeft de directeur daarover geen duidelijkheid verschaft, terwijl de beroepscommissie daar in haar verzoek om nadere inlichtingen specifiek naar heeft gevraagd. Klager heeft van meet af aan ontkend wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de in zijn meerpersoonscel aangetroffen contrabande. Klager heeft tijdens het hoorgesprek er al op gewezen dat hij geen drugs gebruikt en dat dit ook blijkt uit de resultaten van de bij hem afgenomen urinecontroles. Klager heeft vernomen dat de cannabis is aangetroffen in een pakje “Javaanse Jongens”. Klager heeft de directeur erop gewezen dat hij dit product nooit heeft besteld en dat de directeur dit op zijn winkellijsten kan controleren. Tegen deze achtergrond is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval aannemelijk geworden dat klager geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de in zijn meerpersoonscel aangetroffen cannabis en dat hem aldus geen verwijt treft.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag a. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €50,-.

Beklag b.

De directeur heeft aan de beslissing tot niet-promoveren ten grondslag gelegd dat in klagers meerpersoonscel contrabande is aangetroffen. Gelet op het verweerschrift van de directeur begrijpt de beroepscommissie dat de directeur ook ten aanzien van deze beslissing klager alleen (mede)verantwoordelijk houdt voor het bezit van de aangetroffen cannabis. Zoals de beroepscommissie hiervoor (onder ‘beklag a.’) heeft overwogen is in dit geval aannemelijk geworden dat klager geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van die contrabande in zijn meerpersoonscel en dat hem aldus geen verwijt treft. Dit kan de beslissing tot niet-promoveren dan ook niet dragen.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €45,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart de klachten alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van in totaal €95,-.

 

Deze uitspraak is op 26 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. R. Raat en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven