Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45203/GA, 17 maart 2025, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/45203/GA

Betreft [klager]

Datum 17 maart 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur) heeft op 13 december 2024 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a‑dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. E. van de Rakt, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Zwolle, gehoord op de digitale zitting van 14 februari 2025.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling is op 10 december 2024 genomen. Hieruit volgt dat de dwangbehandeling met ingang van 13 december 2024 zou plaatsvinden. Dit is op 10 december 2024 met klager besproken. Pas de volgende dag was hij in de gelegenheid om zijn raadsvrouw hierover te bellen. De raadsvrouw heeft, nadat zij zelf contact heeft opgenomen met de inrichting, pas op 11 december 2024 een kopie van de voorgenomen beslissing ontvangen. In dit geval is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) op grond waarvan de directeur de raadsvrouw uiterlijk drie dagen voor het nemen van de beslissing in kennis dient te stellen van een voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling. Daar komt bij dat uit de bestreden beslissing niet blijkt in hoeverre de directeur het bezwaar van klager heeft laten meewegen. Ook is op een gedeelte van de ingediende bezwaren niet ingegaan.

Uit de bestreden beslissing volgt dat de a-dwangbehandeling zou ingaan op 13 december 2024 en eindigt op 13 maart 2025. Krachtens artikel 46e, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dient de termijn voor een a-dwangbehandeling zo kort mogelijk te zijn, maar niet langer dan drie maanden. De opgelegde termijn betreft direct de maximale termijn. Een onderbouwing voor de duur van deze a-dwangbehandeling ontbreekt volledig. Het is onbekend waarom niet kan worden volstaan met een kortere duur dan drie maanden. Er is dan ook sprake van een onzorgvuldige besluitvorming en een motiveringsgebrek ten aanzien van de termijn.

Verder betwist klager dat het gevaar zich voordoet dat hij maatschappelijk verder te gronde gaat. Hij heeft al jaren dezelfde levensovertuiging. Zijn gedragingen en overtuigingen hebben hem in al die tijd niet eerder in maatschappelijke problemen gebracht. Buiten detentie ontving hij al jaren hulp en begeleiding waardoor hij zijn leven op orde had. Ook betwist klager dat er sprake is van gevaar dat hij door zijn gedrag agressie van anderen zal oproepen. Niet is beschreven dat hij agressief is geweest richting medewerkers of medegedetineerden binnen het PPC, anders dan slechts verbaal zijn onvrede uiten over de medicatie welke hij niet wenst. Kortom, deze twee gevaren zijn onvoldoende onderbouwd. Ook is onvoldoende gemotiveerd welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het vermeende gevaar af te wenden. Er zou met klager zijn gesproken over het starten van antipsychotica en gedragsinterventies zouden niet zijn gelukt om zijn gedrag te beïnvloeden. Er ontbreekt op dit punt een gedegen onderbouwing. Uit de stukken blijkt niet wanneer, hoe vaak en op welke wijze er zou zijn gesproken over het starten van medicatie. Ook is onduidelijk welke minder bezwarende gedagsinterventies zijn ingezet. Door een gebrek aan onderbouwing is niet te toetsen of hiermee wordt voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek. Voorts heeft klager last van bijwerkingen van de medicatie. Zo heeft hij na iedere toediening van het depot last van speekselvloed. Ook heeft hij minder energie door de medicatie. Hij voelt zich lethargisch en apathisch. Uit de stukken blijkt niet dat er een tussentijdse beoordeling heeft plaatsgevonden om te bezien of de medicatie die klager krijgt toegediend wel geschikt is gelet op zijn gezondheidssituatie.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur redelijkerwijs niet in stand blijven. Verzocht wordt dan ook om het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

Als het moment van uitreiken van de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling aangehouden dient te worden voor de aanvang van de termijn als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Pm, dan is mogelijk niet aan die termijn voldaan. Klagers raadsvrouw is wel op de hoogte gesteld van de voorgenomen beslissing en heeft de bezwaren kenbaar daartegen kunnen maken. Er is ook tijdig om schorsing verzocht. Klager is niet geschaad in zijn belangen of beperkt in zijn rechten.

In de schriftelijke mededeling van de beslissing tot het starten van een a-dwangbehandeling is opgenomen op grond van welke overwegingen deze beslissing is genomen. Verder wordt verwezen naar het advies van de behandelend psychiater en de second opinion van de onafhankelijke psychiater. Uit alle stukken blijkt dat het voldoende aannemelijk is dat klager, vanuit de bij hem vastgestelde stoornis, een gevaar veroorzaakt en dat zonder een a-dwangbehandeling met de juiste medicatie het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Klager heeft een ontremd en psychotisch toestandsbeeld, met paranoïde en grootheidswanen. Er is sprake van een reeds jaren bestaande stoornis in het schizofreniespectrum. Klager geeft onder andere aan dat hij “de gevaarlijkste persoon ter wereld is”. Een inhoudelijk gesprek is niet mogelijk. Klager is luid en dreigend in zijn gesprekken. Hij kan mede hierdoor agressie van anderen oproepen en onvoorspelbaar gevaarlijk zijn voor anderen. Ten aanzien van het gevaar dat door de stoornis kan worden veroorzaakt is niet het criterium of het gevaar zich al heeft verwezenlijkt, maar of er sprake is van een reële dreiging van gevaar. Er zijn geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling. Andere vormen van behandeling, zoals het langdurig afzonderen van klager of een overplaatsing naar een andere afdeling of inrichting, kunnen tot op een bepaalde hoogte bijdragen, maar een medicamenteuze behandeling is de enige behandeling die daadwerkelijk effectief is om de problematiek van klager onder controle te krijgen. Van een behandeling met medicatie is de verwachting dat klager minder psychotisch en ontremd wordt. Daarnaast kan klager dan ook meer in contact komen met zijn behandelaren en medemensen zodat hij niet verder maatschappelijk afglijdt. Er wordt zorgvuldig gekeken naar de medicatie die wordt voorgeschreven en er vindt ook lichamelijk onderzoek plaats. Tevens vindt er geregeld een evaluatie door de behandelend psychiater plaats. Daarbij voldoet de beslissing om bij klager een a-dwangbehandeling toe te passen ook aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

 

3. De beoordeling

Formeel

Op grond van artikel 22e, eerste lid, van de Pm stelt de directeur, voor zover hier van belang, de raadsvrouw van de gedetineerde in kennis van een voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing. De raadsvrouw wordt in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken. In onderhavige zaak is de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling op 11 december 2024 aan klager uitgereikt. Klagers raadsvrouw heeft op 11 december 2024 een afschrift van de voorgenomen beslissing ontvangen nadat zij hier zelf bij de inrichting om heeft verzocht. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur uit eigen beweging de voorgenomen beslissing aan de hem bekende advocaat dient toe te sturen. De directeur heeft dat in dit geval niet gedaan, maar klager heeft daar geen nadeel van ondervonden nu de raadsvrouw op eigen verzoek in kennis is gesteld van de voorgenomen beslissing op dezelfde dag dat klager die beslissing heeft ontvangen. Zij heeft vervolgens binnen een termijn van drie dagen en voorafgaand aan het nemen van de definitieve beslissing tot het starten van een a-dwangbehandeling diens bezwaren kenbaar gemaakt en de directeur heeft deze bezwaren meegenomen en afgewogen voordat de definitieve beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen. Er is daarmee geen sprake van strijdigheid met de Pm (zie in dit verband ook RSJ 27 september 2022, 22/27053/GA).

 

Inhoudelijk

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a‑dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft onderzocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren. Bij klager is sprake van een sinds vele jaren bestaande stoornis in het schizofreniespectrum. Er is nooit sprake geweest van behandeling omdat klager zorgmijdend is. Klager heeft een ontremd en psychotisch toestandsbeeld met paranoïde en grootheidswanen. In de afgelopen jaren is klager zijn werk, huwelijk en recent ook zijn huis kwijtgeraakt als gevolg van zijn psychische stoornis. Er is gevaar dat hij maatschappelijk nog verder te gronde gaat bij het voorbestaan van de psychotische stoornis. Daarnaast kan klager door zijn gedrag agressie van anderen over zichzelf afroepen en kan hij onvoorspelbaar gevaarlijk zijn voor anderen. Klager heeft zich in gesprek met de onafhankelijke psychiater dreigend opgesteld en aangegeven dat hij ‘de gevaarlijkste persoon ter wereld is’. Het is niet mogelijk om klagers toestandsbeeld en zijn gedrag dat daaruit voortkomt op een andere manier dan door medicatie te beïnvloeden. Via gedragsinterventies is het niet gelukt om zijn gedrag te beïnvloeden. Behandeling met antipsychotica kan maken dat klager minder psychotisch en ongeremd wordt, dat hij meer in contact kan komen met zijn behandelaren en medemensen en dat hij niet verder maatschappelijk afglijdt. Klagers psychiater en andere leden van het behandelteam hebben geprobeerd om klager te motiveren om antipsychotica in adequate dosering in te nemen, maar dat weigert hij. Hij meent dat hij geen psychiatrische stoornis heeft en dat hij dus ook geen medicatie nodig heeft. Klager wordt boos als er wordt aangegeven dat hij wel antipsychotica nodig heeft. Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat patiënten met een psychose goed kunnen reageren op antipsychotica. Over het algemeen is een psychose moeilijker te behandelen als het toestandsbeeld langer bestaat. Door het gebruik van antipsychotica gedurende langere tijd kan klagers psychose verbleken en zijn gedrag normaliseren, waardoor er mogelijk tot behandelovereenstemming kan worden gekomen.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a‑dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 17 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, dr. T. Jambroes en F.W. Post, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven