Nummer 24/44826/GA
Betreft [klager]
Datum 1 april 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 26 juni 2024 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma voor een periode van twaalf weken.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 21 november 2024 het beklag ongegrond verklaard (LW 2024-487). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman gehoord op de zitting van 6 maart 2025 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen.
De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.
De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft zich in detentie wel degelijk ingespannen in het kader van zijn re-integratie. Zo was hij ten tijde van de bestreden beslissing met zijn toestemming aangemeld voor een agressieregulatie-training bij De Waag en nam hij deel aan alle activiteiten van het dagprogramma, waaronder de arbeid. Daarbij heeft klager louter gewenst gedrag laten zien. Voorafgaand aan de bestreden beslissing is er niet met klager gesproken over het nader beschrijven van zijn re-integratiedoelen en/of het concretiseren van het herstelgericht werken. Gelet daarop kwam de beslissing om hem niet te promoveren naar het plusprogramma als een donderslag bij heldere hemel. De beslissing om hem niet te promoveren moet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt, althans er is ontoereikend gemotiveerd waarom hij niet voor promotie naar het plusprogramma in aanmerking komt.
Subsidiair heeft de directeur in ieder geval niet voldoende gemotiveerd waarom uitsluiting van de mogelijkheid van promotie voor de duur van twaalf weken passend is. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode dan zes weken in acht te nemen, dient de directeur die beslissing te motiveren. Met het enkel benoemen dat klager een actievere houding moet aannemen ten aanzien van het nader beschrijven van zijn re-integratiedoelen en het concretiseren van het herstelgericht werken, is niet voldoende gemotiveerd waarom een periode van 12 weken redelijk is (vergelijk: RSJ 6 september 2024, 24/42833/SGA, en RSJ 6 september 2024, 24/42949/SGA).
Voor zover wordt aangegeven dat sprake zou zijn van een structureel passieve houding ten aanzien van re-integratie, is dat verwijt volgens klager onjuist en volgt dat ook niet uit de voorhanden stukken. Het benoemen van de omstandigheden die zijn opgenomen in artikel 1d, zesde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kan de duur van de uitsluiting van de mogelijkheid van promotie naar het plusprogramma evenmin rechtvaardigen (vergelijk RSJ 17 augustus 2021, 21/22720/SGA).
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft in beroep geen nader standpunt ingenomen.
3. De beoordeling
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (hierna: de nota van toelichting) (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re- integratiedoelen te verwezenlijken bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
In de schriftelijke beslissing tot niet-promoveren staat dat op klager factoren van toepassing zijn die in strijd zijn met het vergroten van de kans op een succesvolle re-integratie en/of deelname aan het plusprogramma. Voornoemde factoren richten zich op klagers betrokkenheid binnen een crimineel samenwerkingsverband dat risico’s en een dreiging vormen voor de maatschappelijke orde en veiligheid, wat monitoring vereist. Van klager wordt een actieve houding gevraagd ten aanzien van het wegnemen van deze risico’s en dreiging. Klager is in gebreke gebleven in het formuleren van re-integratiedoelen en/of concrete acties, waarmee sprake zou zijn van herstelgericht werken. Dit leidt volgens de directeur tot een onvoldoende mate van gewenste inspanning van klager om te komen tot een succesvolle re-integratie. Op de andere onderdelen heeft klager wel het gewenste gedrag laten zien. Klager doorloopt de benodigde screening/diagnostiek en intake en werkt mee aan het dagprogramma en de arbeid. De beroepscommissie is van oordeel dat hiermee sprake is van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en dat de beslissing om klager niet te promoveren op zichzelf niet onredelijk of onbillijk is.
Periode van niet promoveren
Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode dan zes weken in acht te nemen motiveert hij zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.
Klager is voor een periode van twaalf weken niet gepromoveerd. In de beslissing heeft de directeur volstaan met een opsomming van de omstandigheden waar volgens de Regeling rekening mee moet worden gehouden en daaraan toegevoegd: “De hierboven genoemde omstandigheden hebben mij tot dit besluit gebracht en met name uw structureel passieve houding ten aanzien van uw re-integratie”.
Dit is al met al zo algemeen geformuleerd dat van een daadwerkelijke motivering van de langere periode dat klager is uitgesloten van promoveren in de beslissing van de directeur geen sprake is. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval sprake van een onvoldoende gemotiveerde beslissing voor zover deze langer dan zes weken heeft geduurd, en moet de beslissing bij deze stand van zaken om die reden als onredelijk en onbillijk wordt aangemerkt.
De beroepscommissie zal het beroep en het onderliggende beklag daarom gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op € 45,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 45,-.
Deze uitspraak is op 1 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en mr. S.M. Krans, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter