Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39163/GA, 3 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39163/GA

Betreft [klager]

Datum 3 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

  1. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege fysiek geweld tegen zijn celgenoot, ingaande op 10 januari 2024 (GO-2024-44);
  2. de beslissing van 10 januari 2024 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (GO-2024-45).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft (zo begrijpt de beroepscommissie) op 20 februari 2024 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. C.W.J. Faber, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Grave (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Namens klager is aangevoerd dat zijn toenmalige celgenoot al langere tijd zorgde voor overlast, met name bestaande uit het frequent tot zich nemen van (hard)drugs. Klager heeft dit, voorafgaand aan het incident, al vaker gemeld bij de relevante instanties binnen de PI Grave en daarbij ook verzocht om een interne overplaatsing, omdat hij vreesde voor escalatie.

Klager stelt dat hij juist degene is geweest die is aangevallen door zijn celgenoot. Die aanval volgde nadat klager hem aansprak op zijn gedrag. Zijn celgenoot viel klager aan waarbij hij gebruikmaakte van een wapen, te weten delen van een stukgeslagen eetbord. Klager raakte ook daadwerkelijk gewond ten gevolge van deze aanval. Zijn raadsman heeft een aantal dagen na het betreffende incident het letsel waargenomen bij klager. Klager stelt dat de situatie zodanig was dat hij zich tegen de fysieke aanval heeft moeten verweren, mede door zijn toenmalige celgenoot te fixeren. Deze zelfverdediging werd (deels) waargenomen door de betreffende bewaarder en heeft als grondslag gediend om aan klager een disciplinaire straf op te leggen. 

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen standpunt in beroep kenbaar gemaakt.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Beklag a.

De directeur kan op grond van het bepaalde van artikel 51, eerste lid, in samenhang met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: de Pbw) een disciplinaire straf opleggen voor het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd als de gedetineerde niet voor het begaan van dergelijke feiten verantwoordelijk kan worden gehouden.

Uit het dossier volgt dat dat er tussen klager en zijn celgenoot in hun cel een handgemeen heeft plaatsgevonden, waarbij over en weer fysiek geweld is gebruikt. Dit geweld heeft aan de zijde van klager onder meer bestaan uit het bovenop zijn celgenoot liggen en hem stevig vasthouden, waarbij klager een arm om de nek van zijn celgenoot heeft geklemd. Klagers celgenoot lag op dat moment in de foetushouding op de grond en beschermde zijn hoofd met zijn armen.

Klager stelt dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging (noodweer). Een beroep op noodweer kan slagen indien klager handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn lichaam tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De beroepscommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat klager uit zelfverdediging heeft gehandeld. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat klager tijdens het horen door de directeur in verband met een op te leggen disciplinaire straf heeft uitgelegd waarom hij bepaalde handelingen heeft verricht en een beroep heeft gedaan op zelfverdediging. Klager heeft dit pas in beklag naar voren gebracht. Bovendien bevat het dossier voor het overige geen aanknopingspunten voor klagers lezing van het incident. Het gestelde letsel van klager kan ook zijn opgelopen tijdens het door hem gepleegde geweld waarop door de celgenoot is gereageerd.

De beslissing van de directeur kan, de bovenstaande omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

Beklag b.

Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt, indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag, zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 van de Regeling, laat zien. Volgens de nota van toelichting gaat het hier om gedragingen die als dermate ingrijpend op de orde en veiligheid binnen een inrichting kunnen worden aangemerkt dat deze op zichzelf beschouwd een degradatie rechtvaardigen zonder daarbij rekening te houden met het structurele gedrag in detentie.

De directeur heeft op 10 januari 2024 beslist dat klager gedurende een periode van zes weken niet wordt gepromoveerd naar het plusprogramma, wegens fysiek geweld tegen zijn celgenoot. Fysiek geweld is ontoelaatbaar gedrag volgens bijlage 1 van de Regeling. De directeur kon dan ook beslissen klager voor een periode van zes weken niet te promoveren.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, inzake beklag a. met aanvulling van de gronden en inzake beklag b. met wijziging van de gronden

 

Deze uitspraak is op 3 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. dr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. I.J.M.W. van der Sanden, secretaris.

 

secretaris        voorzitter