Nummer 24/39573/TA
Betreft [klager]
Datum 17 maart 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een afzonderingsmaatregel, ingaande op 15 december 2023.
De beklagcommissie bij het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de instelling) heeft op 7 maart 2024 het beklag ongegrond verklaard (VE-2023-277). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, […], jurist, en […], hoofdbehandelaar, beiden werkzaam bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 14 februari 2025. Mr. P.P.S. Gajadhar, medewerkster bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Er is een kamerplaatsing opgelegd, terwijl klager niet dreigend is geweest richting de staf. Er is destijds niet veel gebeurd. Er was sprake van een discussie tussen een medepatiënt en een staflid. Een ander staflid probeerde te de-escaleren, maar dat hielp niet. Toen heeft klager er iets van gezegd. Vervolgens werd beweerd dat hij dreigend is geweest richting de staf, maar dat is onjuist. Het was niet nodig om een kamerplaatsing op te leggen. Klager heeft aangegeven hoe hij naar de situatie keek en kon daarover in gesprek gaan. Hij heeft meer dan een maand achter de deur gezeten. Het heeft te lang geduurd voordat de kamerplaatsing werd opgeheven.
Standpunt van het hoofd van de instelling
In het verweerschrift staat per abuis dat de situatie waarbij klager zich dreigend heeft opgesteld op 14 december 2023 heeft plaatsgevonden. Dit betreft een kennelijke verschrijving. Op 15 december 2023 vond er een discussie plaats tussen een staflid en een medepatiënt. Klager heeft zich daar vervolgens mee bemoeid en hij is hierop aangesproken door een ander staflid. De situatie is daarop geëscaleerd. Klager heeft zich dusdanig dreigend uitgelaten dat hij is ingesloten in zijn kamer. Gezien de dreiging die van klager uitging, is hij niet voorafgaand aan de bestreden beslissing gehoord. Hij is op 16 december 2023 alsnog gehoord. Klager was vervolgens functioneel in contact, maar hij gaf verder geen inzicht in zijn belevingswereld waardoor de risico’s niet ingeschat konden worden. Als het behandelteam geen zicht heeft op de belevingswereld van een patiënt en de patiënt niet in gesprek wil gaan, dan kan het behandelteam niet inschatten of de situatie is gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van het opleggen van de ordemaatregel en of de risico’s voldoende zijn afgenomen.
3. De beoordeling
Op basis van wat het hoofd van de instelling ter zitting naar voren heeft gebracht, stelt de beroepscommissie vast dat op 15 december 2023 vanwege de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling een kamerplaatsing aan klager is opgelegd. De beroepscommissie begrijpt dat een kamerplaatsing hetzelfde is als een afzonderingsmaatregel in de zin van artikel 34 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt).
Op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling gezien klagers dreigende gedrag in redelijkheid op 15 december 2023 de bestreden beslissing heeft kunnen opleggen. Voorts acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat het gezien de dreiging die van klager uitging niet mogelijk was om hem voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing te horen. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.
Verder stelt de beroepscommissie vast dat de bestreden beslissing tot 17 januari 2024 heeft voortgeduurd. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling onvoldoende gemotiveerd waarom het noodzakelijk werd geacht om de kamerplaatsing van klager tot 17 januari 2024 te laten voortduren. Zo is niet geconcretiseerd op basis van welke gedragingen van klager de orde en veiligheid in de instelling nog in het geding waren. Daar komt bij dat de bestreden kamerplaatsing de wettelijk toegestane periode van vier weken te boven is gegaan, terwijl niet is gebleken dat er tijdig, met een ministeriële machtiging, tot verlenging van die kamerplaatsing is overgegaan. Op of omstreeks 12 januari 2024 had de bestreden kamerplaatsing met een ministeriële machtiging verlengd moeten worden. Het is niet gebleken dat hier destijds aan is voldaan. Daarmee is er sprake van strijd met artikel 34, tweede lid en vierde lid, van de Bvt. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep voor wat betreft het voortduren van de bestreden kamerplaatsing gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog in zoverre gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om een tegemoetkoming aan klager toe te kennen, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €50,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie:
- verklaart het beroep voor wat betreft het opleggen van de bestreden kamerplaatsing ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden;
- verklaart het beroep voor wat het voortduren van de bestreden kamerplaatsing gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-.
Deze uitspraak is op 17 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, dr. T. Jambroes en F.W. Post, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter