Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40027/GA, 4 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/40027/GA

Betreft  klager

Datum  4 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing om hem niet in een meerpersoonscel (MPC) te plaatsen.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 27 maart 2024 het beklag ongegrond verklaard (G-2024-225). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. S.T. van Berge Henegouwen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er zijn nog nooit contra-indicaties voor plaatsing in een MPC aan klager toegekend. Tijdens zijn verblijf in de PI Middelburg heeft klager ook zonder problemen in een MPC verbleven. Daarnaast kampen de inrichtingen met een groot capaciteitsprobleem. Door klager in een eenpersoonscel (EPC) te plaatsen, wordt onnodig een EPC in gebruik genomen. De directeur werpt klager tegen dat hij nog geen goed beeld van hem heeft gekregen, maar klager zat al drie maanden gedetineerd in de PI Sittard. Daarnaast werpt de directeur tegen dat klager tweemaal disciplinair is gestraft voor drugsgerelateerde feiten, maar klager ontkent zich daaraan schuldig te hebben gemaakt en in die zaken heeft de beroepscommissie nog geen uitspraak gedaan. Door te beslissen om klager niet in een MPC te plaatsen zonder dat er (voldoende ernstige) contra-indicaties zijn vastgesteld en er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, handelt de directeur in strijd met artikel 11a, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) en de jurisprudentie van de beroepscommissie (zie RSJ 25 mei 2020, R-19/3715GA en RSJ 27 oktober 2011, 11/1399/GA).

Daarnaast heeft de directeur in strijd gehandeld met internationale normen. In de eerste plaats vanwege het schenden van artikel 4 van het zevende protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens (EVRM) en artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). De beslissing van de directeur om klager niet in een MPC te plaatsen is namelijk gestoeld op eerdere disciplinaire straffen en daarmee is sprake van dubbele bestraffing. In de tweede plaats, omdat uit artikel 16, sub d, en 18.6 van de European Prison Rules (EPR) volgt dat van een directeur wordt verwacht dat hij gedetineerden in een gedeelde verblijfsruimte plaatst als gedetineerden daarvoor geschikt zijn bevonden.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft niet op het beroep gereageerd.

 

3. De beoordeling

In artikel 11a van de Regeling is het volgende bepaald:

  1. De directeur kan een gedetineerde die in een gemeenschapsregime is geplaatst, een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht.
  2. Ongeschiktheid van een gedetineerde als bedoeld in het eerste lid kan samenhangen met:
  1. diens psychische gestoordheid;
  2. diens verslavingsproblematiek;
  3. diens gezondheidstoestand;
  4. diens gedragsproblematiek;
  5. de achtergrond van het door hem gepleegde delict;
  6. de aan hem opgelegde beperkingen.

Hieruit volgt dat de directeur de bevoegdheid heeft om een gedetineerde in een MPC te plaatsen als diegene daarvoor niet ongeschikt wordt geacht. Anders dan klager mogelijk veronderstelt, volgt hieruit dus geen verplichting om een gedetineerde in een MPC te plaatsen als er geen contra-indicaties tot plaatsing in een MPC zijn toegekend.

De beroepscommissie ziet zich voor de vraag gesteld of de beslissing om klager niet in een MPC te plaatsen als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt.

De directeur heeft aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat klager pas drie maanden in de PI Sittard verbleef en er nog geen goed beeld van hem was en dat klager in die drie maanden al twee keer disciplinair is gestraft voor drugsgerelateerde feiten. De directeur heeft in ogenschouw genomen dat klager in beginsel niet ongeschikt is voor plaatsing in een MPC, maar hij had op dat moment onvoldoende vertrouwen in een goed verloop. Klager heeft niet gemotiveerd waarom hij in een MPC wil worden geplaatst. Zodoende is ook niet duidelijk geworden welk belang volgens klager onvoldoende in de belangenafweging is betrokken. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt die zijn beslissing kan dragen.

De beroepscommissie ziet geen strijd met de door klager genoemde internationale normen. Klager ervaart de beslissing mogelijk als een straf, maar de beslissing om klager niet in een MPC te plaatsen heeft naar het oordeel van de beroepscommissie geen punitief karakter. Er is dan ook geen sprake van dubbele bestraffing. De verwijzing van klager naar de EPR kan klager tot slot niet baten, nu deze regels voor Nederland slechts als aanbeveling gelden en daardoor verbindendheid missen.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 4 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven