Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38857/GA, 4 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/38857/GA

Betreft  klager

Datum  4 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van 4,63 gram hasj, ingaande op 19 december 2023.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 29 januari 2024 het beklag ongegrond verklaard (G-2023-1422). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. N.A.H. Limbourg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Op 12 april 2024 heeft mr. S.T. van Berge Henegouwen zich als klagers raadsman gesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directeur heeft het schriftelijk verslag niet binnen de daarvoor geldende 24-uurstermijn behandeld. De directeur stelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege een levensbedreigende calamiteit, maar hij heeft onvoldoende toegelicht wanneer dit heeft plaatsgevonden en waarom dat de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. Er is sprake van een vormverzuim. 8857

Daarnaast moet de aan klager opgelegde disciplinaire straf als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Uit de stukken volgt namelijk niet dat de aangetroffen substantie is onderzocht. Er is geen schriftelijk verslag van een drugstest en zonder dat verslag is niet toetsbaar of de aan klager opgelegde disciplinaire straf redelijk is (vergelijk RSJ 10 december 2020, R-20/6382/GA).

De aan klager opgelegde (hoogte van de) disciplinaire straf is disproportioneel. ‘Solitary confinement’ is een strafvorm die enkel in de meest uitzonderlijke omstandigheden kan worden opgelegd. Zie artikel 60.2 en 60.5 van de European Prison Rules (EPR) en artikel 39, tweede lid, van de Nelson Mandela Rules (NMR).

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft niet op het beroep gereageerd.

 

3. De beoordeling

Het gestelde vormverzuim

De beroepscommissie merkt allereest op dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het zo spoedig mogelijk beslissen op het schriftelijk verslag en het onverwijld uitreiken van de schriftelijke mededeling. In dit geval is aan de orde de termijn voor het beslissen op het schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient dit in beginsel binnen 24 uur na het aanzeggen van het schriftelijk verslag te geschieden, tenzij sprake is geweest van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze een langere tijdsduur kunnen rechtvaardigen.

De directeur erkent dat het schriftelijk verslag niet binnen de voorgeschreven 24 uur is afgehandeld, maar licht toe dat dit komt vanwege een levensbedreigende calamiteit waardoor hij niet eerder aan zijn beslissing toekwam. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en de directeur hoeft dit dan ook niet nader toe te lichten. De beroepscommissie is van oordeel dat zo’n onvoorzienbaar en belangrijke omstandigheid de korte termijnoverschrijding van ongeveer twee uur rechtvaardigt. Er is geen sprake van een verwijtbaar vormverzuim.

Inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat substanties die bij een gedetineerde worden aangetroffen dienen te worden getest en dat van die test een schriftelijk verslag moet worden opgemaakt. Het schriftelijk verslag maakt immers toetsbaar of klager daadwerkelijk in het bezit was van verdovende middelen en de aan klager opgelegde disciplinaire straf redelijk is (vergelijk RSJ 10 december 2020, R‑20/6382/GA). Als zo’n schriftelijk verslag ontbreekt, dan kan dat tot de conclusie leiden dat de directeur een gedetineerde niet disciplinair mocht straffen voor de aangetroffen substantie. Dat is niet altijd zo. Onder bepaalde omstandigheden van het geval kan de directeur toch in redelijkheid concluderen dat het om een verdovend middel gaat (vergelijk RSJ 11 september 2020, R-19/4214/GA).

In dit geval stond klager in de gang voor een urinecontrole. Voordat hij zijn urine mocht afstaan, werd hij gefouilleerd en gevisiteerd. Tijdens de visitatie werd aan klager gevraagd om zijn balzak op te tillen en toen viel een bruinachtige substantie, gewikkeld in folie, op de grond. De inrichtingsmedewerker herkende deze substantie als hasj. De aangetroffen substantie is kennelijk onderzocht gelet op de vermelding van het gewicht (4,63 gram). Klager heeft in beklag erkend dat er bij hem contrabande is aangetroffen, maar hij vond de disciplinaire straf te zwaar omdat het de eerste keer was. Nu dit standpunt ook zo staat vermeld in zijn schorsingsverzoek en dit verzoekschrift ongeveer een uur later is ondertekend nadat de bestreden beslissing was genomen, gaat de beroepscommissie ervan uit dat hij ook tijdens het hoorgesprek het bezit van contrabande heeft erkend. De directeur heeft gelet op voornoemde omstandigheden in dit geval in redelijkheid kunnen concluderen dat het om hasj ging.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur tot oplegging van de disciplinaire straf - ook voor wat betreft de hoogte ervan - niet als onredelijk of onbillijk, noch als disproportioneel worden aangemerkt. De verwijzing van klager naar de EPR kan klager niet baten, nu deze regels voor Nederland slechts als aanbeveling gelden en daardoor verbindendheid missen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 4 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven