Nummer 24/45140/GA
Betreft [klager]
Datum 14 maart 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur) heeft op 11 december 2024 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a‑dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klagers raadsman, mr. D.A.W. Dekker, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], plaatsvervangend directeur van de PI Zwolle, gehoord op de digitale zitting van 14 februari 2025.
Klager heeft te kennen gegeven dat hij niet ter zitting wenst te verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager kan zich niet vinden in de beslissing om een a-dwangbehandeling bij hem toe te passen. Op grond van artikel 46e, tweede lid, van Pbw dient ten behoeve van de beslissing tot a-dwangbehandeling een ondertekende verklaring van de behandelend psychiater te worden overgelegd. Ook dient er een ondertekende verklaring van een psychiater, die niet betrokken is bij de behandeling en klager kort tevoren heeft bezocht, te worden overgelegd. De ondertekende verklaringen van zowel de behandelend psychiater als de onafhankelijke psychiater zijn niet overgelegd. Voorts is klager niet kort tevoren, maar op 3 december 2024 – ruim een week tevoren – bezocht door de onafhankelijke psychiater.
Daarnaast dient, gelet op het ingrijpende karakter van de beslissing, op grond van artikel 46e, vierde lid, van de Pbw de termijn voor een a-dwangbehandeling zo kort mogelijk te zijn. De behandeling mag in ieder geval niet langer worden opgelegd dan voor de duur van drie maanden. Uit de beslissing blijkt dat klager de a-dwangbehandeling moet ondergaan gedurende een termijn van drie maanden, te weten van 11 december 2024 tot 11 maart 2025. Deze maximale termijn is verder niet met (voldoende) redenen omkleed en is voorts in strijd met de Pbw, nu de a-dwangbehandeling zo kort mogelijk dient te zijn.
Van gevaar in de zin van artikel 46a, eerste lid, van de Pbw is ook geen sprake. Mocht er al sprake zijn van psychotische belevingen, wat klager stellig ontkent, dan kunnen die in geen enkel verband worden gebracht met ‘het gevaarlijke gedrag van wapens produceren’. Ook betwist klager dat hij onaangepast of disruptief gedrag laat zien, wanneer hij wordt begrensd in zijn gedrag, wat overigens ook geen gevaar in de zin van de wet vormt. Van evidente boosheid richting het personeel is geen sprake. Er is juist sprake van contactgroei en er zijn minder confrontaties. Klagers toestand is niet dusdanig dat dit een a-dwangbehandeling (ook niet voor de duur van de maximale termijn) rechtvaardigt, mede gelet op het zeer ingrijpende karakter van deze maatregel. Dit klemt temeer, nu klager, anders dan de schriftelijke mededeling van de a-dwangbehandeling nog doet vermoeden, in het uiterste geval wel bereid is om antipsychotica te nemen. Klager is na de voorgenomen beslissing tot inkeer gekomen en heeft toen ook aangegeven bereid te zijn om op vrijwillige basis medicatie in te nemen. Desondanks is vervolgens de beslissing tot het starten van een a-dwangbehandeling genomen. Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
Standpunt van de directeur
In de schriftelijke mededeling van de beslissing tot het starten van een a-dwangbehandeling is opgenomen op grond van welke overwegingen deze beslissing is genomen. Verder wordt verwezen naar het advies van de behandelend psychiater en de second opinion van de onafhankelijke psychiater. Uit alle stukken blijkt dat het voldoende aannemelijk is dat klager, vanuit de bij hem vastgestelde stoornis, een gevaar veroorzaakt en dat zonder een a-dwangbehandeling met de juiste medicatie het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Er zijn geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling. Andere vormen van behandeling, zoals het langdurig afzonderen van klager of een overplaatsing naar een andere afdeling of inrichting, kunnen tot op een bepaalde hoogte bijdragen, maar een medicamenteuze behandeling is de enige behandeling die daadwerkelijk effectief is om de problematiek van klager onder controle te krijgen. Klager heeft geen ziektebesef of -inzicht. Hij laat bij tijd en wijle doorschemeren buiten detentie met bijzondere, belangrijke missies bezig te zijn, reden waarom anderen hem zouden achtervolgen en zelfs dood willen maken. Klagers verblijf in detentie zou dienen om hem tegen te werken in deze missie en om hem gek te maken. Er is sprake van onaangepast of disruptief gedrag wanneer klager wordt begrensd in zijn gedrag. Ook zijn er steekwapens in zijn cel aangetroffen. De indruk is dat klagers psychotische belevingen ten grondslag liggen aan het maken van deze wapens. Als klager wordt geconfronteerd met zijn gedrag roept dit spanningen bij hem op. Het maakt het geheel zeer oninzichtelijk, onvoorspelbaar en gevaarlijk. Ten aanzien van het gevaar dat door de stoornis kan worden veroorzaakt is niet het criterium of het gevaar zich al heeft verwezenlijkt, maar of er sprake is van een reële dreiging van gevaar. Tijdens het horen van klager op 11 december 2024, voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing tot a-dwangbehandeling, is niet gebleken dat hij bereid was om de medicatie op vrijwillige basis in te nemen. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing was er dan ook alle aanleiding om daartoe over te gaan. De bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Verzocht wordt dan ook om het beroep ongegrond te verklaren.
3. De beoordeling
Formeel
Namens klager is aangevoerd dat de verklaringen van de behandelend psychiater en de onafhankelijke psychiater niet aan klager en zijn raadsman zijn verstrekt. Het aan klager en diens raadsman (onverwijld op schrift) uitreiken van de verklaringen van de behandelend psychiater en de onafhankelijke psychiater is geen wettelijk vereiste (RSJ 16 oktober 2023, 23/35638/GA). Daarbij hebben klager en zijn raadsman in het kader van deze beroepsprocedure de verklaringen van beide psychiaters alsnog ontvangen.
Voorts is namens klager aangevoerd dat hij niet ‘kort tevoren’ is bezocht door de onafhankelijke psychiater. De periode tussen het bezoek en het uitbrengen van het advies door de onafhankelijk psychiater op 3 december 2024 en de voorgenomen beslissing respectievelijk definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling van 6 december 2024 respectievelijk 11 december 2024 kan naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid als ‘kort tevoren’ worden aangemerkt (vergelijk RSJ 18 oktober 2022, 22/28111/GA, en RSJ 9 januari 2023, 22/30042/GA).
Gelet op het voorgaande is van de namens klager gestelde formele gebreken naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake.
Inhoudelijk
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a‑dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft onderzocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren. Vanaf klagers opname in het PPC in februari 2024 heeft hij psychotische belevingen met paranoïde wanen en grootheidswanen en is er bij hem sprake van gefragmenteerd denken. Tot op heden is het psychotische toestandsbeeld van klager, in meer of mindere mate, aanwezig. Er sprake van gevaar voor agressie naar anderen. Bij een reguliere controle op 25 november 2024 zijn er drie zelfgemaakte steekwapens aangetroffen in klagers cel. In gesprek hierover met het behandelteam verklaarde hij dat hij zichzelf moet verdedigen en vervolgens volgde er een onsamenhangend, moeilijk te volgen verhaal. De indruk bij het behandelteam is dat klagers psychotische belevingen ten grondslag liggen aan het produceren van de wapens, aangezien klager geen plausibele verklaring kan geven voor zijn gedrag. Hij kan niet uitleggen waarom hij wapens heeft gemaakt en op zijn cel heeft verstopt. Klagers gedrag is hierdoor niet inzichtelijk, onvoorspelbaar en gevaarlijk. Het is het behandelteam niet gelukt om via gedragsinterventies het gedrag van klager te beïnvloeden. Zowel klagers psychiater als andere leden van het behandelteam hebben voortdurend geprobeerd met hem in gesprek te gaan om de noodzaak van het nemen van antipsychotica te bespreken, maar klager heeft geen ziekte-inzicht en wil geen medicatie. Er zijn geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling. Alleen door medicatie kan klagers psychotische toestandsbeeld worden beïnvloed. De verwachting is dat klagers psychotische belevingen, de achterdocht en de overtuiging zichzelf te moeten verdedigen zullen afnemen wanneer hij wordt ingesteld op antipsychotica in een adequate dosering en dat daarmee ook het gevaar voor agressie naar anderen zal afnemen. Mogelijk verbetert dankzij de antipsychotica ook het contact met het behandelteam en wordt klager opener over wat er in hem omgaat.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a‑dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, dr. T. Jambroes en F.W. Post, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter