Nummer 24/42022/TA
Betreft [klager]
Datum 11 maart 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het voortduren van omgangsafspraken tussen hem en een medebewoonster van dezelfde afdeling, waardoor klager wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid.
De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 9 juli 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PZ 2024/11). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de digitale zitting van 17 januari 2025.
Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers raadsman heeft het volgende aangevoerd. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De instelling handelt jegens klager onrechtmatig door hem op basis van de gemaakte omgangsafspraken in zijn bewegingsvrijheid te beperken. Door de onrechtmatige handelswijze van de instelling worden klagers recht op privacy en zijn recht op vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in respectievelijk artikel 8 en 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden. Op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) kan klager zijn beklag doen over een beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van deze verdragsbepalingen toekomt. Dat maakt dat het oordeel van de beklagcommissie dat zij gelet op de beoordelingskaders van de Bvt niet toekomt aan hetgeen is aangevoerd over een onrechtmatige daad, onjuist is. Anders dwing je de tbs-gestelde zich te wenden tot de civiele rechter als restrechter. Als een tbs-gestelde vindt dat de instelling onrechtmatig handelt (op de voet van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek) en beklag instelt, dan behoort de rechtzoekende per definitie ontvankelijk te worden verklaard door de beklagcommissie. Of de uitkomst van dat onderzoek door de beklagcommissie uiteindelijk ook bevredigend is voor de rechtzoekende is van een andere orde. Het idee van de Bvt is rechtsbescherming bieden aan de tbs-gestelde. Nog preciezer: rechtsbescherming bieden tegen onrechtmatig handelen door de instelling. Het niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beklag terwijl hij zich verweert tegen onrechtmatig handelen door de instelling staat op gespannen voet met de rechtsbeschermingsgedachte achter de Bvt.
Klager heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Er is sprake van een contactbeperking tussen hem en een medebewoonster van zijn afdeling. Klager en de medebewoonster hebben de omgangsafspraken onder druk moeten tekenen. Zij zijn het beide niet eens met deze afspraken en willen dat ze worden verruimd dan wel opgeheven. Klager en de medebewoonster hebben ook een voorstel gedaan om de omgangsafspraken te verruimen, maar dat is door de instelling afgewezen. Door de omgangsafspraken worden klager en de medebewoonster beperkt in het onderlinge contact. De instelling vindt het niet wenselijk dat klager en de betreffende medebewoonster contact met elkaar hebben, terwijl ze op dezelfde afdeling verblijven. Dat strookt niet met elkaar. Klager werpt de vraag op waarom hij niet wordt overgeplaatst naar een andere afdeling waar geen vrouwen verblijven. Klager en de medebewoonster mogen alleen functioneel contact met elkaar hebben als er personeel bij aanwezig is. Het personeel wil weten wat klager en medebewoonster tegen elkaar zeggen, maar daar hebben zij niets mee te maken. Klagers recht op privacy wordt zo geschonden. Ook doen de omgangsafspraken af aan klagers kwaliteit van leven. De omgangsafspraken zijn niet in het kader van klagers behandeling gemaakt. Ook zijn deze afspraken niet opgenomen in klagers behandelplan. Er is sprake van een straffend beleid. Een van de afspraken houdt in dat klager en de medebewoonster geen vriendschap of relatie met elkaar mogen aangaan. Dit mag de instelling echter niet verbieden. De medebewoonster heeft een half jaar geleden in een gesprek met klager, zijn mentor en haar mentor te kennen gegeven dat zij een vriendschappelijke relatie met klager wil, zodat ze samen over het terrein kunnen wandelen en een kaarsje kunnen aansteken in de kapel. Ook klager wil graag een vriendschap met haar aangaan. Dit wordt door de instelling ten onrechte tegengehouden.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Het hoofd van de instelling heeft in beroep geen nader standpunt ingenomen en verwijst naar hetgeen reeds in de beklagprocedure is ingebracht.
3. De beoordeling
Klager beklaagt zich over het voortduren van omgangsafspraken tussen hem en een medebewoonster van dezelfde afdeling. Hierdoor meent klager te worden beperkt in zijn bewegingsvrijheid binnen de instelling.
De vraag die voorligt is of er sprake is van een voor beklag vatbare beslissing zoals bedoeld in artikel 56 of 57 van de Bvt. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval. De beroepscommissie overweegt daartoe als volgt.
In klagers behandelplan is opgenomen dat hij moeite heeft met het reguleren van emoties, gedachten en gevoelens en dat hij daarvoor onvoldoende copingvaardigheden heeft. Bij oplopende spanning wordt het risico op (seksueel) grensoverschrijdend (acting out) gedrag groter, waardoor de kans op incidenten toeneemt. In dit verband zijn er behandelafspraken in klagers behandelplan opgenomen, die onder meer inhouden dat hij niet alleen met vrouwen in zijn kamer of een andere afgesloten ruimte mag zijn.
Uit de stukken komt verder naar voren dat er in het kader van klagers behandeling en in verband met het risicomanagement sinds november 2022 omgangsafspraken gelden tussen klager en een medebewoonster van dezelfde afdeling, waarbij onder meer door het personeel toezicht wordt gehouden op het onderlinge contact tussen beide bewoners. De omgangsafspraken worden (wekelijks) geëvalueerd en zijn in februari 2023 versoepeld. De afspraak blijft dat er personeel op de afdeling aanwezig is wanneer beide bewoners zich op de afdeling bevinden. Het behandelteam acht het toezicht op het contact tussen klager en de betreffende medebewoonster tot op heden noodzakelijk.
De beroepscommissie constateert dat de omgangsafspraken vanuit behandeloogpunt zijn gemaakt en dat deze afspraken deel uitmaken van klagers behandeling. Hoewel de omgangsafspraken niet als zodanig in het behandelplan zelf zijn opgenomen, vloeien ze daar wel uit voort en vormen ze – zo begrijpt de beroepscommissie op basis van wat het hoofd van de instelling ten overstaan van de beklagcommissie heeft aangevoerd – een aanvulling op klagers behandelplan. Naar het oordeel van de beroepscommissie betreft het voortduren van de omgangsafspraken tussen klager en de betreffende medebewoonster dan ook een behandelinhoudelijke beslissing. Volgens vaste jurisprudentie is de beroepscommissie (evenals de beklagcommissie) niet bevoegd te treden in de behandeling en de inhoud van (een aanvulling op) het behandelplan van de verpleegde (vergelijk RSJ 22 januari 2025, 24/41457/TA). Daarmee is er geen sprake van een voor beklag vatbare beslissing. De beroepscommissie kan daarom niet toekomen aan de door klager gewenste inhoudelijke beoordeling van het beklag. De beroepscommissie volgt klagers raadsman dan ook niet in de stelling dat klager in zijn klacht moet worden ontvangen, omdat er sprake zou zijn van een onrechtmatige daad en schending van de artikelen 8 en 10 van het EVRM.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie klager terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag heeft verklaard. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 11 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter