Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/44773/JB, 6 maart 2025, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/44773/JB

Betreft [klager]

Datum 6 maart 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager], geboren op […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 19 november 2024 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. H. van Asselt, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 4 februari 2025 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.

Als toehoorder waren aanwezig: […], werkzaam voor verweerder, en mr. E.W. Bevaart, senior secretaris bij de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager deelt alles met zijn moeder. De vader van klager is overleden. Zijn moeder woont in Oudenbosch en heeft de zorg voor nog twee jonge kinderen. De reisafstand naar Lelystad met het openbaar vervoer is voor haar bijna onmogelijk en de kosten zijn hoog, waardoor klager verstoken blijft van contact met zijn moeder. Ook komen zijn familie en vrienden allemaal uit West-Brabant, zodat klager bijna geen bezoek krijgt. Voor een goede ontwikkeling van klager is het contact tussen zijn moeder en hem noodzakelijk. Het verstoken blijven van contact met zijn familie zal ongetwijfeld leiden tot een stoornis in de ontwikkeling van klager en in de weg staan aan zijn behandeling. Verder geeft klager aan dat er tot op heden amper individuele behandeling heeft plaatsgevonden. Klager heeft alleen traumatherapie gehad en die is voortijdig beëindigd vanwege een missende klik met de therapeut. Het belang van klager bij een goed contact met zijn moeder weegt daarom zwaarder dan een verder verblijf in JJI Lelystad. Klager benadrukt dat bellen met zijn moeder iets anders is dan bezoek krijgen van zijn moeder. Klager verzoekt dan ook de bestreden beslissing te vernietigen en hem alsnog te plaatsen in de RJJI Den Hey-Acker. Klager heeft daar eerder verbleven en ziet geen verschil in de leefgroepen daar en in JJI Lelystad.

Standpunt van verweerder

Verweerder stelt dat de afwijzing van klagers overplaatsingsverzoek niet onredelijk of onbillijk is. De directeur van de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Lelystad heeft bij advies van 6 november 2024 negatief geadviseerd ten aanzien van het overplaatsingsverzoek, omdat klager is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking (LVB) en hij gebaat is bij de
LVB-aanpak binnen de JJI Lelystad, en de RJJI Den Hey-Acker niet beschikt over een LVB-langverblijfafdeling.

De directeur van de RJJI Den Hey-Acker heeft bij advies van 23 oktober 2024 ook negatief geadviseerd ten aanzien van het overplaatsingsverzoek. Daarbij is in overweging genomen dat klager in de periode augustus 2023 tot en met april 2024 in de RJJI Den Hey-Acker heeft verbleven en dat het behandelteam van de RJJI Den Hey-Acker een overplaatsingsverzoek naar de LVB-afdeling in JJI Lelystad heeft aangevraagd, omdat klager meer baat heeft bij het klimaat van een LVB-afdeling dan hetgeen wat geboden kan worden op een reguliere afdeling. Verder volgt uit het advies dat in het kader van de PIJ-maatregel het behandelklimaat van de LVB-afdeling als meest passend en van meerwaarde wordt gezien voor klager. De JJI Lelystad heeft als enige inrichting de bestemmingsaanwijzing als inrichting voor behandeling van LVB-jongeren. Op een LVB-afdeling wordt in het programma rekening gehouden met de mogelijkheden van de jeugdigen die daar verblijven. Door zijn cognitieve beperkingen heeft klager baat bij de specifieke benadering van een LVB-afdeling. Het continueren van de plaatsing in JJI Lelystad doet het meest recht aan (voortzetting van het) leveren van adequate zorg. Overplaatsing van klager naar een reguliere groep van RJJI Den Hey-Acker is daarom niet aangewezen en niet in het belang van klager. Overigens krijgt klager blijkens de bezoekersregistratie niet veel bezoek, maar blijft hij niet van bezoek verstoken. Wat betreft klagers argument dat hij bij plaatsing in de RJJI Den Hey-Acker dicht(er) bij zijn moeder zou verblijven waardoor (regelmatig) bezoek mogelijk is, overweegt verweerder dat dit argument van minder gewicht is dan het belang dat klager heeft bij een voortgezette plaatsing in een inrichting die op dit ogenblik het meest is toegerust om hem een adequate behandeling te bieden. Klager belt vaak met zijn moeder.

 

3. De beoordeling

Klager ondergaat een PIJ-maatregel en verblijft op dit moment in de JJI Lelystad. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de RJJI Den Hey-Acker, zodat hij dichter bij zijn familie kan verblijven.

Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Bjj heeft de betrokkene het recht bij verweerder een met redenen omkleed verzoek tot overplaatsing naar een bepaalde inrichting in te dienen.

In artikel 9 van de Regeling plaatsing en overplaatsing jeugdigen staat dat verweerder op voordracht van de directeur of op grond van een verzoek van de jeugdige als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Bjj een jeugdige kan overplaatsen naar een andere inrichting. Indien de jeugdige zelf een verzoek heeft ingediend, verzoekt verweerder de directeur om advies.

Ten aanzien van klagers verzoek hebben zowel de directeur van de RJJI Den Hey-Acker als de directeur van de JJI Lelystad geadviseerd om klager niet over te plaatsen. Klager is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking en een reactieve hechtingsstoornis. De RJJI Den Hey-Acker beschikt niet over een LVB-afdeling. Ten aanzien van zijn problematiek is klager gebaat bij de LVB-aanpak binnen de JJI Lelystad, waarin voldoende kaders, duidelijkheid, herhaling, voorspelbaarheid en structuur in de behandeling geboden worden. Klager heeft eerder verbleven in de RJJI Den Hey-Acker en is toen overgeplaatst naar de JJI Lelystad, omdat hij meer baat heeft bij het behandelklimaat daar. Dat klager dichter bij zijn moeder wil worden geplaatst en regelmatig contact met zijn moeder belangrijk vindt, is heel begrijpelijk, maar ondergeschikt aan het belang van een adequate behandeling die niet alleen uit individuele behandeling bestaat maar ook het verblijf in de groep omvat. De kans op het slagen van behandeling is gelet op klagers problematiek op een LVB-afdeling groter dan op een reguliere behandelafdeling.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 6 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven