Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/38048/GA, 10 maart 2025, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          23/38048/GA

Betreft klager

Datum 10 maart 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  de directeur van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Almelo (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

klager (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 3 augustus 2023 om hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagcommissie bij de PI Almelo heeft op 13 december 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €45,- (KA-2023-302). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld zijn standpunt schriftelijk (nader) toe te lichten. Klager kon hiertoe niet in de gelegenheid worden gesteld, omdat van hem geen adres bekend is.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Op 22 juni 2023 verbleef klager weer in de gesloten setting van de PI Almelo vanwege het overtreden van de voorwaarden van het penitentiair programma. Klager wilde opnieuw in aanmerking komen voor een penitentiair programma, maar dan is het van belang dat aan arbeid of scholing wordt deelgenomen. Juist in het geval van klager is dat het geval omdat arbeid een belangrijk onderdeel van zijn re-integratieplan vormde. Klager stelt dat hij niet meer op de arbeid aanwezig kon zijn vanwege een belafspraak met een externe psycholoog, maar dat is niet te verifiëren. Bovendien had klager bij het maken van de (gestelde) afspraak rekening moeten houden met het voor hem geldende dagprogramma. Door niet langer deel te nemen aan de arbeid heeft klager onvoldoende verantwoordelijkheid genomen voor zijn re-integratie.

Standpunt van klager

Klager heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Ongewenst gedrag

De beklagcommissie heeft overwogen dat de degradatiebeslissing is gebaseerd op drie ongewenste gedragingen, namelijk het aftekenen voor de arbeid, de terugplaatsing vanuit het penitentiair programma en de dreigende uitlating tijdens het trajectgesprek. De beroepscommissie kan zich hier niet in vinden. De directeur heeft in beroep toegelicht dat de terugplaatsing vanuit het penitentiair programma geen reden was om klager te degraderen naar het basisprogramma. De directeur heeft de terugplaatsing uit het penitentiair programma dus niet als ongewenst gedrag aan zijn degradatiebeslissing ten grondslag gelegd.

Het aftekenen voor de arbeid

De directeur stelt dat het aftekenen voor de arbeid als een vaststaand feit moet worden gezien, omdat hiertegen geen klaagschrift is ingediend. Het aftekenen voor de arbeid staat niet tussen partijen ter discussie, maar de beroepscommissie begrijpt dat de directeur doelt op de omstandigheden waaronder klager heeft afgetekend voor de arbeid. Dat klager geen beklag heeft ingesteld tegen het aftekenen voor de arbeid, betekent niet dat de beroepscommissie de omstandigheden ten tijde van het aftekenen voor de arbeid buiten beschouwing moet laten. Deze omstandigheden zijn namelijk (ook) relevant bij de beoordeling of klager kan worden tegengeworpen dat hij ongewenst gedrag heeft vertoond door het niet deelnemen aan de arbeid.

Uit het arbeidsreglement van de PI Almelo volgt dat de arbeid slechts kan worden onderbroken door “deelname aan toeleidingstrajecten die leiden tot het terugdringen van recidive, of het volgen onderwijs, met toestemming van de directeur, bezoek van de advocaat, bezoek van de RSJ of leden daarvan, bezoek van de Commissie van Toezicht of leden daarvan, bezoek aan medische specialisten en inrichtingsarts of oproepen om te verschijnen voor justitiële autoriteiten”.

Klager heeft onweersproken gesteld dat hij tijdens het penitentiair programma gesprekken voerde met een psycholoog en dat hij daar veel baat bij had. Toen klager in de PI Almelo werd teruggeplaatst, wilde hij die gesprekken laten doorlopen. Gelet op de volle agenda van de psycholoog konden deze gesprekken alleen op maandagmiddag om 15:15 uur telefonisch plaatsvinden. Op maandag 10 juli 2023 mocht klager daarvoor de werkzaal verlaten. Op maandag 17 juli 2023 gaf zowel het inrichtingspersoneel van zijn afdeling als zijn werkmeester toestemming om daarvoor om 15:00 uur naar de afdeling te gaan. Toen klager op dat tijdstip naar de afdeling wilde gaan, vroeg een andere werkmeester van een andere werkzaal waarom hij wegging. Klager legde uit waarom hij terug naar de afdeling wilde en deelde mede, zo neemt de beroepscommissie aan, dat hij al toestemming van zijn werkmeester had.

Gelet op het arbeidsreglement is de beroepscommissie van oordeel dat de werkmeester (namens de directeur) een afweging had moeten maken en klager toestemming had kunnen verlenen voor het telefonisch gesprek met zijn psycholoog (vergelijk RSJ 27 maart 2024, 22/30249/GA). Daarbij had de werkmeester bij zijn collega kunnen verifiëren of diegene al toestemming had gegeven en zo ja, dan had hij kunnen toelichten waarom hij op die toestemming terugkwam. Uit de stukken komt daarentegen het beeld naar voren dat klager een kwartier voor zijn afspraak direct de keuze is gegeven tussen aftekenen voor de arbeid of geen gesprek met zijn psycholoog tijdens de arbeid. Dat is niet juist. Uit frustratie over de gang van zaken en omdat hij naar eigen zeggen veel baat heeft bij de gesprekken met de psycholoog, heeft klager vervolgens afgetekend voor de arbeid, zodat hij die dag toch om 15:15 uur kon bellen met zijn psycholoog. De directeur meent dat klager ook na de arbeid had kunnen bellen, maar klager heeft toegelicht dat deze belafspraak alleen op die dag en dat tijdstip kon plaatsvinden. Bovendien verkeerde klager tot 15:00 uur in de veronderstelling dat hij geoorloofd de arbeid mocht onderbreken voor zijn belafspraak, net zoals dat de week ervoor mocht, en op dat moment was het des te meer onwaarschijnlijk dat klager die belafspraak nog kon verzetten na de arbeid op die dag. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat het aftekenen voor de arbeid in dit specifieke geval klager niet kan worden tegengeworpen en het niet deelnemen van de arbeid dan ook niet kan worden aangemerkt als ongewenst gedrag.

De dreigende uitlating

De directeur heeft verder aan zijn degradatiebeslissing ten grondslag gelegd dat klager een dreigende uitlating heeft gedaan tijdens het trajectgesprek met zijn mentor en casemanager. Klager erkent dat zijn uitlating niet netjes was, maar dit incident is met zijn gesprekspartners uitgepraat, hij heeft hiervoor zijn excuses aangeboden en zijn gesprekspartners gaven aan dat het incident daarmee was afgedaan. Klager liet zich kennelijk op zijn gedrag aanspreken en hij heeft gesteld dat hij juist voor dit gedrag onder behandeling staat bij de psycholoog. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur onvoldoende heeft toegelicht waarom het gedrag toch als ongewenst moet worden aanmerkt en waarom hij dit incident toch in zijn degradatiebeslissing heeft betrokken, terwijl klager op de mededeling van zijn gesprekspartners vertrouwde dat het incident geen verdere gevolgen zou hebben.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 10 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven