Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2041/GA, 16 februari 2009, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 08/2041/GA

betreft: [klager] datum: 16 februari 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 augustus 2008 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 december 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b./ISD.

Klager heeft ter zitting om aanhouding van de behandeling verzocht teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om te worden bijgestaan door een raadsman. Van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is een verslag gemaakt en dat verslag aan klager,
zijn raadsman mr. J.P.H.C. Swarts, advocaat te Utrecht, en de directeur gezonden. Daarbij is aan de raadsman de gelegenheid gegeven een nadere schriftelijke toelichting te zenden aan de beroepscommissie.
Op 26 januari 2009 heeft klager een nadere schriftelijke toelichting gezonden aan de beroepscommissie. Die reactie is ter kennisneming gezonden aan de directeur. Klagers raadsman heeft – hoewel hij heeft aangegeven uiterlijk 1 februari 2009 te zullen
reageren – geen nadere toelichting op het beroep gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het ontzeggen van de toegang tot de inrichting van klagers zoon en het, zonder klager daarover te informeren, op de hoogte stellen van klagers moeder omtrent die ontzegging; en
b. het door het Bureau Jeugdzorg geven van opdrachten aan de directeur van het h.v.b./ISD, welke opdrachten van invloed zijn op klagers persoonlijke levenssfeer.

De beklagcommissie heeft onderdeel a van het beklag ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van onderdeel b van het beklag, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Hij wil graag aanhouding van de behandeling om zich te laten bijstaan door zijn advocaat. Klager wil graag kunnen aantonen dat een en ander niet goed is gegaan. Omdat klager nu in het Penitentiair ziekenhuis (Penziekenhuis) verblijft kan hij niet bij
het dossier komen. Klager stemt - onder protest - in met de voortzetting van de behandeling van het beroep.
Klager heeft aan de directeur van De Schie nooit toestemming gegeven om derden informatie te verstrekken. Desondanks heeft de directeur klagers moeder buiten klagers medeweten geïnformeerd. Klager is van mening dat de directeur ten onrechte heeft
besloten klagers zoon de toegang tot de inrichting te ontzeggen. Dat is gedaan op verzoek van het bureau Jeugdzorg, dat daartoe niet bevoegd was. Klager heeft het wettelijk gezag over zijn kind en daarnaast mag de directeur geen uitvoering geven aan
het beleid van het bureau Jeugdzorg. Er is weliswaar geen omgangsregeling vastgesteld maar de rechtbank heeft geen bezoekverbod opgelegd. Klager is van mening dat zijn privacy en recht op family-life wordt geschonden. Als de gezinsvoogd van mening is
dat klagers zoon niet meer bij klager op bezoek zou moeten komen, moet zij dat eerst met klager overleggen.
Klager heeft – zakelijk weergegeven – in zijn schrijven van 26 januari 2009 nog het volgende naar voren gebracht
Voor zover de directeur van mening was dat het bezoek van klagers zoon onverenigbaar was met de orde en veiligheid in de inrichting of met de ongestoorde tenuitvoerlegging van klagers detentie, had hij de gezinsvoogd daarop dienen te wijzen alvorens
tot
een dergelijke ingrijpende maatregel als de onderhavige over te gaan. Klager had daarover ook vooraf, overeenkomstig het bepaalde in artikel 50 van de Pbw, (zo mogelijk schriftelijk) op de hoogte moeten worden gesteld. De directeur van het h.v.b./ISD
heeft klager tot heden niet daaromtrent geïnformeerd. Klager is van mening dat de omstandigheid dat hij dit van zijn moeder heeft moeten vernemen laakbaar en verwerpelijk is. Klager is van mening dat de directeur zijn bevoegdheid in het kader van de
Pbw
heeft misbruikt in opdracht van het Bureau Jeugdzorg. Daarnaast is het gebruik en de toepassing van deze bevoegdheid voor de direct betrokkenen schofferend, omdat de term slachtoffer van een misdrijf wordt gebruikt. Klagers zoon is geen slachtoffer van
een misdrijf, bij klager is geen sprake van een zedenmisdrijf. Er is geen wettelijke grondslag op grond waarvan aan klagers zoon de toegang tot de inrichting zou kunnen worden ontzegd. Er is tussen klager en zijn zoon geen sprake van een
bezoekregeling.
Deze kan dus ook niet overtreden worden.
De inrichting mag, zonder toestemming van klager, geen (bezoekers) gegevens afgeven aan een niet-justitiële derde. Door dat toch te doen, is er sprake van schending van het bepaalde in de Wet bescherming persoonsgegevens. Door aan een derde
telefonisch,
zonder nadere verificatie van de identiteit van de betreffende derde, gegevens te verstrekken, gedraagt de inrichting zich laakbaar. De directeur heeft zich in dit geval laten gebruiken door het Bureau Jeugdzorg en is in deze opgetreden als een soort
verlengstuk van dat Bureau.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Volgens de directeur is een kopie van de door klager gegeven machtiging met betrekking tot het verstrekken van informatie aan derden alsmede van de uitspraak van de rechtbank te Utrecht inzake de ondertoezichtstelling van klagers zoon in het dossier
aanwezig. Toen de directeur te horen kreeg dat klagers zoon op bezoek zou komen, wees het bureau Jeugdzorg erop dat er geen bezoekregeling was met die zoon. Daarop is besloten contact op te nemen met de moeder van klager, die de zoon tijdens het vorige
bezoek begeleidde, om dit uit te leggen. Het verzoek van het bureau Jeugdzorg wordt door de directeur voldoende zwaarwegend geacht om te beslissen geen bezoek toe te staan.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
De beroepscommissie stelt vast dat klagers zoontje de toegang tot de inrichting is ontzegd. Op grond van het bepaalde in artikel 38, derde lid, van de Pbw, kan de directeur de toelating van een bepaald persoon tot de gedetineerde weigeren, indien dit
noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. In artikel 36, vierde lid, van de Pbw zijn die hiervoor genoemde belangen:
a. de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;
c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

Gesteld noch gebleken is dat één van die hiervoor genoemde belangen ten grondslag heeft gelegen aan de weigering om klagers zoontje toe te laten in de inrichting. Veeleer is aannemelijk dat de directeur daartoe heeft besloten op basis van een verzoek
van het Bureau Jeugdzorg. Nu in artikel 36, vierde lid van de Pbw, een limitatieve opsomming van belangen is gegeven, waaronder het onderhavige verzoek van het Bureau Jeugdzorg niet kan worden verstaan, heeft de bestreden beslissing geen deugdelijke
grondslag. Dat zou slechts anders zijn indien er sprake zou zijn van een uitdrukkelijk gegeven (gerechtelijk) bevel, waarin contact tussen klager en zijn kind wordt verboden. Van een dergelijk bevel is niet gebleken. Dit onderdeel van het beklag dient
daarom in zoverre alsnog gegrond te worden verklaard. Voor zover klager klaagt over het – zonder zijn toestemming – informeren van klagers moeder omtrent de weigering om klagers kind toe te laten tot klager, geldt dat bij een weigering tot toelating de
betrokkene door de directeur dient te worden ingelicht. De keuze van de directeur om – gelet op de leeftijd van klagers zoon – de moeder van klager omtrent die weigering in te lichten wordt in dat licht begrijpelijk en niet onredelijk geacht. Het
beklag
is in zoverre ongegrond.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard met bevestiging van dat onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie acht de enkele gegrondverklaring van onderdeel a van het beklag
– voor zover hiervoor overwegen – voldoende genoegdoening voor klager en acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond ten aanzien van de weigering om klagers kind toe te laten tot
het bezoek. Zij verklaart het beklag ongegrond ten aanzien van het inlichten van klagers moeder omtrent die weigering.
Zij verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, prof. mr. C. Kelk en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 februari 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven