Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40661/GM, 24 februari 2025, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/40661/GM

Betreft klager

Datum 24 februari 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klager (hierna: klager)

 

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. N.A.H. Limbourg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen aan den Rijn (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij geen steviger matras krijgt.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, [...], inrichtingsarts/justitieel geneeskundige, en [...], plaatsvervangend hoofd zorg, gehoord op de digitale zitting van 19 december 2024.

 

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft ernstige rugklachten die verder zijn verergerd. Klager heeft al langere tijd geleden verzocht om een dikker of een extra matras. Het bed is ook stuk waardoor hij in een kuil ligt. De inrichtingsarts heeft op 16 januari 2024 geadviseerd om klager een dikker of extra matras te verstrekken, maar dit werd geweigerd omdat er geen indicatie was en omdat klager ook niet voldeed aan het minimale gewicht om daarvoor in aanmerking te komen. Klagers raadsvrouw heeft bij brief van 7 en 23 februari 2024 en opnieuw op 18 maart 2024 het hoofd zorg verzocht om klager een dikker of extra matras te verstrekken, maar een reactie is uitgebleven. Klager heeft pas op 5 april 2024 een dikker matras ontvangen. Het probleem met de bedbodem is in mei 2024 opgelost. Klager is ten onrechte maandenlang een dikker matras onthouden waardoor hij onnodig lang heeft moeten kampen met verergerende rugklachten.

De inrichtingsarts had zich meer kunnen inspannen om te zorgen voor een steviger matras. Onvoldoende is gemotiveerd waarom het advies van de inrichtingsarts niet direct is opgevolgd. Dat dit buiten de macht van de medische dienst ligt, zoals in het medisch dossier staat vermeld, is onjuist. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat in sommige gevallen een aangepast matras moet worden aangeboden als een standaardmatras niet aansluit bij aanhoudende klachten. Er kan niet zonder meer worden uitgegaan van een geadviseerd gewichtscriterium. Verwezen wordt naar RSJ 8 maart 2021, 20/5992/GM, RSJ 6 maart 2019, R-18/2054/GM en RSJ 24 juli 2023, 23/31429/GM. De medische dienst heeft gehandeld in strijd met artikel 71f, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), de European Prison Rules, de Nelson Mandela Rules en artikel 3 EVRM.

Klager verzoekt om een financiële tegemoetkoming. 

 

Standpunt van de inrichtingsarts

Op 14 augustus 2023 heeft klager met de huisarts besproken dat hij een slecht matras had en hierdoor aanhoudende rugklachten heeft. De klachten zijn serieus genomen door de huisarts, die klager heeft voorzien van medisch advies en beleid volgens de NHG-Richtlijn Aspecifieke lage rugklachten heeft uitgezet, bestaande uit het stoppen met krachttraining en pijnstilling en het starten met fysiotherapie. De gedachte was om eerst spontaan herstel af te wachten. Uit de verslagen van de fysiotherapeut blijkt dat in de periode van augustus 2023 tot december 2023 verbetering plaatsvond. Op 16 januari 2024 heeft klager te kennen gegeven dat de rugklachten toch aanhielden. De huisarts heeft klager verwezen naar de orthopeed en aangegeven dat klager een medisch matras kon krijgen. Een medisch matras bestaat echter niet en er is volgens de richtlijnen geen indicatie voor. Ook is de fysiotherapie opnieuw ingezet. Op 6 februari 2024 gaf klager aan dat er een kuil in zijn matras zat en dat hij een nieuw matras had aangevraagd. Door de medische dienst is de casus onder de aandacht gebracht van het plaatsvervangend hoofd zorg. Hierop is besloten om het afdelingshoofd te informeren dat klager door een slecht matras rugklachten heeft. Vanuit de medische dienst is extra benadrukt wat het belang van een goed matras is. Op 12 februari 2024 is aan het afdelingshoofd verzocht te bezien of klagers matras zou moeten worden vervangen. Kort daarna is via het afdelingshoofd een nieuw matras gerealiseerd. Ter zitting heeft het plaatsvervangend hoofd zorg toegelicht dat het advies dat klager recht heeft op een goed matras niet is afgewezen, maar dat het niet duidelijk is waardoor het verstrekken van een nieuw matras aan klager vertraging heeft opgelopen.

 

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt in het kader van de beoordeling voorop dat een medisch matras niet bestaat. Er is geen consensus welke kenmerken een matras moet hebben om als een medisch matras te kunnen worden gezien. Maar dat sluit niet uit dat in sommige gevallen een aangepast matras moet worden aangeboden als een standaardmatras niet afdoende aansluit bij de (aanhoudende) klachten (vgl. RSJ 8 maart 2021, 20/5992/GM).

Klager heeft in augustus 2023 te kennen gegeven dat zijn matras slecht was en hierdoor aanhoudende rugklachten had. De inrichtingsarts heeft eerst geprobeerd door middel van fysiotherapie en medisch advies herstel van klagers rugklachten te bewerkstelligen. In eerste instantie leek verbetering op te treden, maar toen de klachten aanhielden was volgens de inrichtingsarts een medisch matras geïndiceerd. De inrichtingsarts heeft echter nagelaten te omschrijven wat hij daarmee precies bedoelt, aangezien een medisch matras als zodanig niet bestaat. Het afdelingshoofd heeft niet direct gevolg gegeven aan het advies van de medische dienst en niet duidelijk is wat de reden daarvan is. In het medisch dossier staat bij 5 maart 2024 vermeld dat het buiten de macht van de medische dienst ligt om een matras voor klager geregeld te krijgen.

De beroepscommissie is van oordeel dat, nu de inrichtingsarts vond dat klager voor een ander matras in aanmerking kwam, hij duidelijker aan het afdelingshoofd had moeten uitleggen wat voor matras klager nodig had en dat hij zich meer had moeten inspannen om dit in samenspraak met het afdelingshoofd tijdig aan klager ter beschikking te stellen. Klager heeft daardoor onnodig lang op een nieuw matras moeten wachten.

Het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €25,‑.

 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.

Deze uitspraak is op 24 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitte

Naar boven