Nummer 24/40435/GM
Betreft klager
Datum 24 februari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet is doorverwezen naar een orthopedisch schoenmaker voor het laten aanpassen van zijn orthopedische schoenen en dat hem geweigerd werd om een tweede paar orthopedische schoenen te laten aanmeten.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager gehoord op de digitale zitting van 12 november 2024.
De inrichtingsarts is niet op de zitting verschenen.
Mr. A. de Groot, secretaris bij de RSJ, en V.R. ’t Hart, aios huisartsgeneeskunde, waren als toehoorders aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft op 23 augustus 2023 zijn orthopedische schoenen gekregen. Vanaf dat moment is het misgelopen. Er is met klager afgesproken dat hij na zes weken voor controle en/of eventuele aanpassingen terug kon naar de orthopedisch schoenmaker. Ook zou hij volgens de geldende regels drie maanden na ontvangst van het eerste paar schoenen een tweede paar orthopedische schoenen mogen uitzoeken. Klager heeft diverse keren bij verpleegkundigen en de inrichtingsarts aangegeven dat hij door de schoenen last had van pijnklachten. Hij heeft een necrose plek aan zijn scheenbeen, er zijn blaren ontstaan en de drukplekken onder zijn voet en hiel zijn verergerd.
Klager is voor zijn klachten bij de medische dienst geweest. Ook heeft hij meermaals verzocht om te worden doorverwezen naar de orthopedisch schoenmaker voor het aanpassen van de schoenen zodat zijn pijnklachten konden worden verholpen of verminderd. Er gebeurde echter niets. Hierdoor kon klager de schoenen niet of nauwelijks dragen. Daarnaast heeft hij verschillende keren bij de medische dienst verzocht om een tweede paar orthopedische schoenen uit te zoeken. Aan zijn verzoek werd echter geen gehoor gegeven.
Op 22 februari 2024 heeft hij zich beklaagd over de gang van zaken. Vervolgens kon hij ineens op 5 maart 2024 bij de orthopedisch schoenmaker terecht. Klager is na het indienen van zijn klacht door het hoofd zorg opgeroepen voor een bemiddelingsgesprek. In dat gesprek is erkend dat de gehele gang van zaken te lang heeft geduurd. Het is verder opmerkelijk dat in de stukken vermeld staat dat de medische dienst niet kan achterhalen waardoor de vertraging is ontstaan. Uit het medisch dossier lijkt naar voren te komen dat de vertraging is ontstaan doordat de betaling van de factuur van het eerste paar orthopedische schoenen op zich liet wachten. Klager is door de medische dienst niet precies ingelicht wat er speelde rondom (het uitblijven van) de betaling van deze factuur. Hij heeft hierdoor ruim zes maanden met knellende schoenen en pijnklachten rondgelopen. Dat is buitensporig lang. Ook heeft hij noodgedwongen af en toe slippers gedragen wat gezien zijn medische situatie niet geschikt is, maar hij kon niet anders omdat hij vanwege zijn pijnklachten de orthopedische schoenen niet kon dragen. Klager begrijpt dat detentie beperkingen met zich meebrengt en dat er net zoals buiten de inrichting wachttijden zijn, maar het is onredelijk dat hij pas na zes maanden bij de orthopedisch schoenmaker terechtkon. Daarbij is er niet binnen een redelijke termijn gehoor gegeven aan zijn verzoek om een tweede paar orthopedische schoenen.
Standpunt van de inrichtingsarts
Het is niet geheel duidelijk wat nu precies voor de vertraging heeft gezorgd. Een factor die mee heeft gespeeld is dat het lang heeft geduurd voordat de rekening van het eerste paar schoenen in behandeling werd genomen. De orthopedisch schoenmaker heeft geweigerd iets te doen voordat de rekening was betaald. In het eerste bemiddelingsgesprek is erkend dat de procedure lang heeft geduurd. Er is geprobeerd de reden hiervoor te achterhalen.
3. De beoordeling
Op basis van de stukken, het medisch dossier en wat op de zitting is besproken stelt de beroepscommissie vast dat klager op 23 augustus 2023 een eerste paar orthopedische schoenen verstrekt heeft gekregen. Klager heeft zich vervolgens meerdere keren tot de medische dienst gewend met het verzoek om deze schoenen, vanwege pijnklachten, door de orthopedisch schoenmaker te laten aanpassen. Ook heeft hij de medische dienst diverse keren om een tweede paar orthopedische schoenen verzocht. Ter zitting van de beroepscommissie is gebleken dat klager pas op 5 maart 2024 bij de orthopedisch schoenmaker terechtkon. Klager heeft op 16 april 2024 een tweede (reserve)paar orthopedische schoenen ontvangen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het te lang geduurd voordat klager bij de orthopedisch schoenmaker terechtkon en hij zijn tweede paar orthopedische schoenen heeft gekregen. Dit klemt temeer vanwege de complicaties die bij klager optraden door het dragen van het eerste paar orthopedische schoenen. Uit de inlichtingen van de inrichtingsarts en het medisch dossier komt naar voren dat de reden waarom het zo lang heeft moeten duren voordat klager bij de orthopedisch schoenmaker terechtkon, (mede) is gelegen in de geruime tijd voordat de betaling van de factuur van het eerste paar orthopedische schoenen in behandeling werd genomen. De orthopedisch schoenmaker heeft geweigerd om weer iets te doen alvorens zijn factuur was voldaan. Hoewel het niet duidelijk is of alleen de medische dienst hierin een verwijt treft, is de beroepscommissie van oordeel dat zij, vooral ook gezien klagers pijnklachten, eerder actie had moeten ondernemen richting de orthopedisch schoenmaker. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de inrichtingsarts gelet daarop niet adequaat gehandeld.
Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €125,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €125,-.
Deze uitspraak is op 24 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter