Nummer 24/40030/GA
Betreft [Klager]
Datum 18 september 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet langer mogen beeldbellen met zijn kinderen.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg heeft op 28 maart 2024 het beklag ongegrond verklaard (MB-2024-94). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. W.R. Aerts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en een juridisch medewerker bij de PI Middelburg, gehoord op de digitale zitting van 30 mei 2024. Op de zitting was een tolk in de Duitse taal aanwezig. Mr. L. van der Linden, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder op de zitting aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Bij het verweerschrift is een afgeleide mededeling van dat wat is besproken in het multidisciplinair overleg (MDO) gevoegd. Het verzoek van klager om het advies over te leggen, is door de beklagcommissie niet gehonoreerd. De beklagcommissie heeft overwogen dat zij over alle stukken beschikt. De beklagcommissie beschikte evenwel slechts over een afgeleide mededeling en niet over alle benodigde stukken.
Klager heeft zijn kinderen al meer dan een jaar niet gezien. Hij heeft een zoon, dochter en een stiefdochter in Duitsland. In februari heeft hij voor het laatst met hen kunnen beeldbellen. De beklagcommissie heeft overwogen dat de problemen rondom het ontvangen van bezoek inherent zijn aan detentie en dat klagers situatie niet afwijkend is. Het probleem zit in het woord ‘ontvangen’. Klager kan namelijk helemaal geen bezoek van zijn kinderen ontvangen. Er is een rechterlijke uitspraak waarin is bepaald dat de kinderen van klager onder toezicht worden gesteld van Jeugdbescherming. De kinderen mogen daarom het land niet verlaten. Verder is overwogen dat het niet mogelijk is om het gesprek te monitoren, omdat klager Duits spreekt. Als klager evenwel met zijn ouders en kinderen telefoneert, spreekt hij ook Duits en dat soort gesprekken worden ook meegeluisterd. Daarnaast kent klager wel degelijk personeelsleden die Duits spreken. In de derde plaats is klagers situatie wel uitzonderlijk. Klagers achtjarige zoon staat onder therapeutische behandeling bij een kinder- en jeugdpsycholoog. In beroep is een verklaring van deze psycholoog overgelegd, waaruit blijkt dat de behandeling van klagers zoon gericht is op de hechting aan, identificatie met en acceptatie van zijn vader. Dit maakt dat sprake is van een bijzondere casus. Sowieso moet volgens artikel 3 van het Internationale Verdrag inzake de rechten van het Kind in elke beslissing die een kind aangaat, het belang van dit kind voorop staan.
Standpunt van de directeur
Beeldbellen is een gunst en geen wettelijk recht. Alle gedetineerden zijn middels een memo op de hoogte gesteld van het aangepaste beleidskader. Beeldbellen kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden ingezet. De situatie van klager is niet uitzonderlijk genoeg om het beeldbellen toe te staan. Het MDO heeft een positief advies uitgebracht, maar daarin was uitsluitend het persoonlijke belang van klager meegewogen en niet het nieuwe beleidskader. De vrijhedencommissie heeft het verzoek tot beeldbellen beoordeeld op basis van de nieuwe uitgangspunten en daarin geen aanleiding gevonden om beeldbellen toe te staan. Hoewel klager aangeeft dat zijn situatie uitzonderlijk is, is afstand als belemmering voor het ontvangen van bezoek niet uniek. Beperkte bezoekmogelijkheden zijn inherent aan detentie. Er zijn veel gedetineerden die in een vergelijkbare situatie zitten.
Wat betreft de verklaring van de kinder- en jeugdpsycholoog is het invoelbaar dat de zoon van klager zijn vader mist, maar ook hier geldt dat dat niet uniek is. De situatie maakt niet dat een uitzondering moet worden gemaakt. Dat klager of zijn kind(eren) onder de detentiesituatie lijden is onvoldoende. Daarnaast geeft de kinder- en jeugdpsycholoog aan dat contact met de vader goed zou zijn; klager wordt in de gelegenheid gesteld om met zijn kinderen te bellen.
Dat er geen medewerker in de inrichting beschikbaar is die de Duitse taal machtig is, is dus niet de enige reden waarom klager niet meer mag beeldbellen.
3. De beoordeling
Namens klager is verzocht om de directeur op te dragen het (volledige) advies van het MDO te verstrekken. Hoewel het advies in het dossier (mogelijk) een samenvatting is van dat wat tijdens het MDO is besproken, acht de beroepscommissie zich voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Uit het Memo Beleidskader Beeld Bellen Justitiabelen van 14 november 2023 en het bericht aan gedetineerden ‘nieuwe regels rond Beeld Bellen Justitiabelen' volgt dat beeldbellen oorspronkelijk was bedoeld als middel om in te zetten wanneer fysiek bezoek onmogelijk is. Het beleidskader is aangescherpt. Het beeldbellen is teruggebracht naar een middel dat uitsluitend onder bepaalde voorwaarden kan worden ingezet. Het uitgangspunt is: ‘nee, tenzij’.
De directeur heeft op 14 februari 2024 beslist dat klager op grond van het voornoemde beleidskader niet langer in aanmerking komt voor beeldbellen. Aan deze beslissing is ten grondslag gelegd dat de problemen rondom het ontvangen van bezoek inherent zijn aan detentie. Dat klagers kinderen woonachtig zijn in Duitsland, is voor de directeur geen uitzonderlijke omstandigheid die maakt dat klager moet kunnen beeldbellen. Daarnaast is een voorwaarde dat een medewerker tijdens het beeldbellen onafgebroken mee kan kijken en luisteren. Nu gesprekken niet in het Nederlands worden gevoerd, is het niet mogelijk om deze te monitoren.
Klager heeft toegelicht dat het door een rechterlijke uitspraak voor de kinderen niet mogelijk is om Duitsland te verlaten: de kinderen zijn onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming en mogen voor de duur van de ondertoezichtstelling het land niet verlaten. In beroep heeft klager ook een rapport van de kinder- en jeugdpsycholoog ingebracht. Uit het rapport volgt dat zijn zoon lijdt onder het niet kunnen zien van zijn vader. De kinder- en jeugdpsycholoog heeft benoemd dat – gelet op de psychische toestand van de zoon – regelmatig contact met zijn vader noodzakelijk is.
De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Uit de beslissing blijkt niet of en hoe de (implicaties van de) rechterlijke uitspraak die in Duitsland is gedaan is meegewogen. Ook het feit dat ‘contact met kinderen’ in het geval van klager expliciet als re-integratiedoel wordt benoemd, is niet (toetsbaar) meegewogen. De directeur heeft onvoldoende toegelicht op welke wijze het belang van de kinderen – klager heeft behalve de al genoemde zoon van acht jaar ook nog een dochter van vijf en een stiefdochter van vijftien – om hun vader te kunnen zien, is meegewogen. Het argument dat er geen Duitssprekend personeelslid aanwezig is om de beeldbelcontacten te monitoren, overtuigt de beroepscommissie niet (zonder meer), omdat dit ook bij telefoneren speelt, terwijl dat wél (minimaal) tweemaal per week aan klager wordt toegestaan.
De beroepscommissie zal daarom het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal de directeur opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Daarbij wordt de directeur verzocht om ook de voor het eerst in beroep overgelegde rapportage van de kinder- en jeugdpsycholoog met betrekking tot de achtjarige zoon bij de nieuwe beslissing te betrekken. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Deze uitspraak is op 18 september 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. B. van der Werf en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
secretaris voorzitter