Nummer 25/46195/SGA, 25/46236/SGA en 25/46237/SGA
Betreft verzoeker
Datum 7 februari 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op de verzoeken van
verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Dordrecht (hierna: de directeur) heeft
-
op 24 januari 2025 beslist om verzoekers arbeidscontract te beëindigen (25/46195/SGA);
-
op 28 januari 2025 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma (25/46236/SGA); en
-
op 30 januari 2025 beslist tot intrekking van het reeds voor de maand februari aan verzoeker toegekende kortdurende re-integratieverlof (25/46237/SGA).
Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissingen.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op de schorsingsverzoeken en van het klaagschrift (PD-2025-112 en -113).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij verzoeken om schorsing van de tenuitvoerlegging van beslissingen van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaken kunnen dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissingen waartegen beklag is ingesteld in strijd zijn met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk zijn dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissingen te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Daartoe wordt als volgt overwogen.
a.
De directeur kan een gedetineerde op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling arbeid gedetineerden uitsluiten van toegang tot de arbeid in verband met diens gedrag tijdens de arbeid. In het besluit daartoe bepaalt de directeur de duur van de uitsluiting. In de memorie van toelichting bij (onder meer) de Regeling arbeid gedetineerden (Stcrt. 2021, nr. 28357) heeft de wetgever in dit verband het volgende overwogen:
“Het tweede lid van artikel 1a bepaalt dat de directeur kan besluiten om gedetineerden vanwege structureel wangedrag tijdens de arbeid uit te sluiten van de arbeid. […] Vanwege het belang van arbeid voor de re-integratie van een gedetineerde kan de directeur niet lichtvaardig tot een besluit tot uitsluiting van een gedetineerde voor arbeid komen. Wangedrag van de gedetineerde tijdens de arbeid moet een structureel karakter hebben en de directeur doet er verstandig aan eerst een gedetineerde die zich schuldig maakt aan dergelijk gedrag te waarschuwen met bijvoorbeeld een disciplinaire straf. […]”
Uit de door partijen overgelegde ontbindingsbeslissing volgt dat verzoeker door de werkmeester aangeboden handschoenen niet heeft geprobeerd en dat hij het te druk vond op de werkzaal, waarna hem een rustige werkplaats apart van de rest van de groep is aangeboden, waar hij een puzzel is gaan maken. Dit heeft de werkmeester doen besluiten tot eenzijdige ontbinding van verzoekers arbeidscontract. Namens verzoeker is in dit verband naar voren gebracht dat hij vanwege medische omstandigheden niet volledig aan de arbeid kan deelnemen, dat hij op 24 januari 2025 op een voor hem te drukke werkzaal is geplaatst en dat hij, nadat hij de werkmeester hierover heeft ingelicht en naar een andere tafel is verplaatst, een paar minuten is gaan puzzelen om tot rust te komen met het plan om (daarna) verder te gaan met de arbeid. Uit de door de directeur gegeven toelichting komt verder naar voren dat de gedragsdeskundige van de medische dienst heeft geoordeeld dat verzoeker kan deelnemen aan het arbeidsproces, maar daarbij heeft geadviseerd te kijken naar een aanpassing van de werkplek zodat verzoeker rustig en gestructureerd kan werken.
Op basis van de stukken, waaruit naar voren komt dat het verzoeker voornamelijk wordt verweten dat hij op 24 januari 2025 is gaan puzzelen tijdens de arbeid, is het de voorzitter niet gebleken dat sprake is geweest van structureel wangedrag van verzoeker tijdens de arbeid, noch dat hij is gewaarschuwd (of überhaupt met hem het gesprek is aangegaan) voordat is overgegaan tot (eenzijdige) ontbinding van zijn arbeidscontract. De voorzitter acht de beslissing tot ontbinding van verzoekers arbeidscontract dan ook, mede gelet op de gevolgen daarvan voor zijn re-integratie, zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
b.
Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) wegens ‘ongewenst’ gedrag dient de directeur het gedrag dat tot de degradatie heeft geleid te benoemen en moet hij een kenbare belangenafweging maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag in de categorie
‘re-integratie/resocialisatie’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt, waarbij is benoemd dat verzoeker niet meewerkt aan de arbeid nu is besloten tot eenzijdige ontbinding van zijn arbeidscontract. Uit de bestreden beslissing volgt dat dit het enige ongewenste gedrag van verzoeker betreft en dat hij op alle andere onderdelen wel het gewenste gedrag heeft laten zien.
Nu, zoals de voorzitter hiervoor reeds overwoog, de beslissing tot (eenzijdige) ontbinding van verzoekers arbeidscontract zodanig onredelijk en onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen, kan ook de beslissing om verzoeker op basis van die (ene) gedraging te degraderen naar het basisprogramma niet in stand blijven. De voorzitter zal daarom ook dit verzoek toewijzen en de (verdere) tenuitvoerlegging van de onder b. bestreden beslissing met onmiddellijke ingang schorsen tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
c.
In artikel 16, eerste lid, onder c, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is bepaald dat een gedetineerde – onverminderd de in artikel 4 van die Regeling genoemde weigeringsgronden – niet in aanmerking komt voor re-integratieverlof indien hij is gedegradeerd. De directeur heeft beslist tot intrekking van het reeds voor de maand februari aan verzoeker toegekende kortdurende re-integratieverlof als gevolg van verzoekers degradatie naar het basisprogramma. Nu die beslissing echter, zoals de voorzitter reeds onder b. overwoog, zodanig onredelijk en onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen, kan ook de beslissing tot intrekking van het aan verzoeker toegekende re-integratieverlof als gevolg van die degradatie niet in stand blijven. De voorzitter zal daarom ook dit verzoek toewijzen en de (verdere) tenuitvoerlegging van de onder c. bestreden beslissing met onmiddellijke ingang schorsen tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst de verzoeken toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissingen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op de onderliggende klachten heeft beslist.
Deze uitspraak is op 7 februari 2025 gedaan door mr. M.L. Plas, voorzitter, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.
secretaris voorzitter