Nummer 24/44976/GB
Betreft [klager]
Datum 10 februari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De – zo begrijpt de beroepscommissie – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 11 november 2024 klagers verzoek om re-integratieverlof voor extramurale arbeid in het kader van zijn plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) toegewezen, onder de voorwaarde dat dit verlof (bij aanvang) onder elektronisch toezicht zal plaatsvinden.
Klagers raadsvrouw, mr. M. Uslu, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing, meer in het bijzonder tegen de voorwaarde om het verlof onder elektronisch toezicht te laten plaatsvinden.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager is sinds 22 februari 2023 (in Nederland) gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 8 juni 2025.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen gedetineerden uitsluitend in een BBA worden geplaatst, als aan hen re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend.
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (oud) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
- de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
- de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.
De overwegingen van de beroepscommissie
Namens klager wordt – kort gezegd – aangevoerd dat hij het niet eens is met de voorwaarde van elektronisch toezicht, omdat hij al voldoende zou hebben aangetoond met vrijheden om te kunnen gaan. Klager ervaart het toezicht als vernederend.
Uit de stukken komt naar voren dat klager tijdens een klinische opname in het buitenland niet is teruggekeerd na een verlof. Vervolgens is op 24 november 2014 een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd. Hoewel inmiddels sprake is van een zeer lang tijdsverloop, heeft de reclassering toch aanleiding gezien om, nadat zij bekend werd met deze onttrekking, het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden in te schatten als gemiddeld in plaats van als laag. Het re-integratieverlof voor extramurale arbeid in het kader van klagers plaatsing in een BBA gaat gepaard met vergaande vrijheden. De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat het niet onredelijk is dat verweerder de voorwaarde van elektronisch toezicht aan het verlof heeft verbonden.
Overigens volgt uit de stukken ook dat in beginsel enkel gedurende de eerste maanden van klagers plaatsing in een BBA sprake is van elektronisch toezicht en dus een bijzondere voorwaarde is die in duur is beperkt. Indien klager voldoende zou aantonen om te kunnen gaan met de verantwoordelijkheden, zou de voorwaarde van elektronisch toezicht geschrapt kunnen worden. Hiermee heeft klager, blijkens het selectieadvies en ondanks dat hij het op zichzelf niet eens was met de voorwaarde, ook ingestemd.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 10 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter