Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37813/GA, 8 september 2025, beroep
Uitspraakdatum:08-09-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/37813/GA

Betreft [klager]

Datum 8 september 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld wegens:

  1. het niet mogen aannemen van geprivilegieerde post tijdens het ambtelijke bezoekmoment op 25 juli 2023;
  2. het niet aan klager uitreiken maar retour sturen van voor hem bestemde advocatenpost.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 4 december 2023 het beklag zoals vermeld onder b. ongegrond verklaard (AE 2023/855). De beklagrechter heeft geen oordeel gegeven op het beklag als vermeld onder a. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. drs. M.J.G. Schroeder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten aanzien van beklag a.

Het was de raadsman niet toegestaan om tijdens het ambtelijk bezoek vijf losse vellen papier - die hij eerst op een niet-leesbare afstand aan het personeel heeft laten zien - aan klager te overhandigen. De beklagrechter heeft verzuimd zich hierover uit te laten.

 

Ten aanzien van beklag b.

Omdat de raadsman het processtuk niet tijdens zijn ambtelijk bezoek aan klager mocht overhandigen heeft hij het in een gesloten envelop in de daarvoor bestemde brievenbus naast de ingang van de PI gedeponeerd. Deze envelop was niet uiterlijk herkenbaar als post van een advocaat. Op de brievenbus stond aangegeven: “Advocatenpost zonder begeleidend schrijven wordt retour gestuurd.” De brief is zodoende retour gestuurd naar de raadsman. De klacht richt zich dan ook tegen het retour zenden van de brief. Het retour zenden van advocatenpost is kwalijk omdat er sprake kan zijn van spoedeisendheid. Met het openen van niet als advocatenpost herkenbare post, heeft de brief zijn geprivilegieerde status verloren. Hij dient niet te worden achtergesteld bij de post van een willekeurige derde. De brief mag in ieder geval niet retour worden gezonden, maar moet – net zoals andere post - aan de gedetineerde worden uitgereikt. De mededeling op de brievenbus zou dan ook moeten zijn: ”Advocatenpost zonder begeleidend schrijven wordt geopend.” Voorts is de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden (hierna: de Regeling) waar de beklagrechter naar heeft verwezen in strijd met de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In artikel 36 van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde het recht heeft brieven per post te ontvangen. Tenzij sprake is van één van de vier in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde belangen, kan de directeur de uitreiking aan de gedetineerde niet weigeren. De retourzending van de brief staat gelijk aan het weigeren van de uitreiking aan de gedetineerde terwijl er geen sprake was van één van de in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde belangen. Wanneer een aan een gedetineerde gezonden brief uiterlijk niet herkenbaar is als afkomstig van een rechtsbijstandverlener in de zin van artikel 37, eerste lid, onder j, van de Pbw, dan is het openen van de envelop toelaatbaar. Blijkt na het openen van de envelop dat de brief afkomstig is van een rechtsbijstandverlener, dan dient het toezicht als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de Pbw zich te beperken tot het openen van de envelop. In ieder geval dient de gedetineerde de brief te ontvangen zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid, eerste volzin, van de Pbw. De retourzending was dus onrechtmatig ingevolge de Pbw.  

 

Standpunt van de directeur

Ten aanzien van a.

Alle poststukken - zo ook ambtelijke post - dienen via de post of via de brievenbus bij de ingang van de inrichting, verstuurd te worden. Het is verboden door bezoek meegebrachte artikelen aan te nemen of te gebruiken, zo ook ambtelijke post. Dit is een algemene binnen de inrichting geldende regel en wordt dus niet per geval bepaald. Op de website van de PI Alphen aan den Rijn wordt omschreven hoe ambtelijke post aangeleverd moet worden. Er wordt geen mogelijkheid geboden om dit tijdens het bezoek te overhandigen aan een gedetineerde.

 

Ten aanzien van b.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling dienen geprivilegieerde personen een voorbrief aan de post toe te voegen, zodat de inhoud van de post gesloten bij de gedetineerde terechtkomt. Vast staat dat de advocaat van klager de post niet op correcte wijze heeft aangeleverd, waardoor deze retour is gestuurd.

 

3. De beoordeling

Ten aanzien van beklag a.

Uit het klaagschrift blijkt dat klager ook beklag heeft ingesteld omdat hij op 25 juli 2023 tijdens het ambtelijke bezoekmoment geen geprivilegieerde post van zijn raadsman mocht aannemen. De beklagrechter heeft hier niet op beslist. De beroepscommissie zal dit beklag zelf alsnog beoordelen.

Tijdens het bezoekmoment is het verboden om door het bezoek meegebrachte artikelen, dus ook ambtelijke post, aan te nemen of te gebruiken. Dit betreft een algemene in de inrichting geldende regel. Daartegen staat geen beklag open, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving. Daarvan is in dit geval geen sprake. De beroepscommissie zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in beklag a.

 

Ten aanzien van beklag b.

Ontvankelijkheid

Klagers raadsman heeft de voor klager bestemde advocatenpost in de brievenbus bij de ingang van de PI gedeponeerd. Op de brievenbus zat een sticker met daarop de volgende tekst: “Advocatenpost zonder begeleidend schrijven wordt retour gestuurd”. Omdat de advocatenpost niet voorzien was van een begeleidende brief om de inhoud in een gesloten envelop aan klager uit te reiken (conform artikel 3, eerste lid, van de Regeling), is de post niet aan klager uitgereikt maar retour gezonden aan de raadsman. Dit is een algemene in de inrichting geldende regel. Daartegen staat geen beklag open, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving. Daarvan is in dit geval sprake. De beroepscommissie overweegt daartoe als volgt.

 

Wet- en regelgeving

Artikel 36, eerste lid, van de Pbw, geeft de gedetineerde het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen.

Het tweede lid bepaalt dat de directeur bevoegd is om enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in  artikel 37, eerste lid , genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde.

Ingevolge het derde lid is de directeur bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor gedetineerden toezicht uit te oefenen. Dit toezicht kan omvatten het kopiëren van brieven of andere poststukken. Van de wijze van uitoefenen van toezicht wordt aan de gedetineerden tevoren mededeling gedaan.

Op grond van het vierde lid kan de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:

  1. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
  2. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;
  3. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
  4. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

Het vijfde lid bepaalt dat de directeur zorg draagt dat de niet uitgereikte brieven of andere poststukken dan wel bijgesloten voorwerpen, hetzij worden teruggegeven aan de gedetineerde of voor diens rekening worden gezonden aan de verzender of een door de gedetineerde op te geven adres, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met toestemming van de gedetineerde worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Artikel 37, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat artikel 36, derde en vierde lid, niet van toepassing is op brieven van of gericht aan de in dit artikel genoemde personen. Onder j. staat de rechtsbijstandverlener genoemd. 

Artikel 2 van de Regeling bepaalt dat de directeur alleen bevoegd is de enveloppen van brieven als bedoeld in artikel 37, eerste lid van de Pbw, te openen ter controle op bijgesloten voorwerpen, op de wijze als in artikel 3 bepaald.

Artikel 3 van de Regeling luidt als volgt:

  1. De afzender genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, doet zijn brief in een gesloten envelop en adresseert deze aan de gedetineerde. De afzender sluit de envelop af en voegt deze in een andere envelop en adresseert deze aan de directeur met het verzoek de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. De afzender dient er zorg voor te dragen dat kenbaar is in welke hoedanigheid de afzender de brief heeft geschreven.
  2. Indien de directeur het met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen noodzakelijk acht ook de binnenste envelop van de brief of het andere poststuk te openen, dient hij dit in het bijzijn van de gedetineerde te doen.
  3. In het geval dat een envelop kennelijk afkomstig is van een van de personen of instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, maar niet een dubbele envelop is gebruikt, wordt, indien de directeur het noodzakelijk oordeelt de envelop te openen, dezelfde procedure toegepast als vermeld in het tweede lid.
  4. In het geval de brief niet herkenbaar is als zijnde afkomstig van een persoon of instantie, genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, is de directeur niet gehouden aan het bepaalde in het eerste tot en met derde lid.

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie is van oordeel dat het niet uitreiken maar retourzenden van geprivilegieerde post omdat deze post niet op de voorgeschreven wijze - conform artikel 3, eerste lid, van de Regeling - is aangeboden, in dit geval gelijk kan worden gesteld met een weigering om de post uit te reiken.

De directeur is op grond van artikel 36, eerste lid, van de Pbw in verbinding met artikel 37, eerste lid, van de Pbw, niet bevoegd om (in het kader van toezicht) kennis te nemen van de inhoud van geprivilegieerde post en mag de verzending dan wel uitreiking van geprivilegieerde post niet weigeren. Het vijfde lid van artikel 36 van de Pbw is niet uitgezonderd, wat de vraag oproept of er uitzonderingen mogelijk zijn op de weigering om geprivilegieerde post uit te reiken dan wel te verzenden. Gelet op artikel 36, tweede lid, van de Pbw en artikel 2 van de Regeling, zou dat naar het oordeel van de beroepscommissie betrekking kunnen hebben op die gevallen waarbij tijdens de controle van de geprivilegieerde post op bijgesloten voorwerpen, een (verboden) voorwerp wordt aangetroffen. Dan zou de directeur op grond van artikel 36, vijfde lid, van de Pbw de post kunnen retourneren (en dus weigeren uit te reiken) aan de gedetineerde, dan wel aan de geprivilegieerde persoon/instantie.

Dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat de directeur op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw geprivilegieerde post kan weigeren volgt ook uit de memorie van toelichting bij artikel 36 van de Pbw. Hierin staat dat krachtens het voorgestelde vierde lid de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen kan weigeren, indien zich één van de genoemde beperkingsgronden voordoet. Een dergelijke weigering kan dus alleen plaatsvinden nadat van de inhoud van de brief of het poststuk is kennisgenomen. Pas dan kan immers worden beoordeeld of de weigering noodzakelijk is met het oog op één van de hiervoor genoemde belangen. (Kamerstukken ll 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 57-58). Weigering kan dus (in beginsel) alleen nadat kennis is genomen van de inhoud van de brief dan wel poststuk, hetgeen op grond van artikel 37, eerste lid, van de Pbw nu juist met betrekking tot geprivilegieerde post niet is toegestaan.

Hoe de directeur in verschillende situaties met - al dan niet als zodanig herkenbare - geprivilegieerde post om dient te gaan, is in artikel 3 van de Regeling nader uitgewerkt. Aangezien dit artikel precies voorschrijft hoe de directeur moet handelen bestaat er voor de directeur geen ruimte om middels een algemene regel daarvan af te wijken. De directeur kan dus ook niet op grond van dit artikel de uitreiking van geprivilegieerde post weigeren.

Gelet op al het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat er geen wettelijke grondslag is om geprivilegieerde post te retourneren en daarmee te weigeren uit te reiken indien deze niet op de juiste wijze wordt aangeleverd. De algemene regel die ter beoordeling voorligt – het retour sturen van advocatenpost zonder begeleidend schrijven – is dan ook in strijd met artikel 37, eerste lid, van de Pbw, in combinatie met artikel 36 van de Pbw en de artikelen 2 en 3 van de Regeling. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk inzake beklag a.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 8 september 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven